In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 20 min
Onderdelen in deze les
Instructies Taaltoets thema 4
Slide 1 - Tekstslide
werken en beroepen
Ik ken twaalf woorden over werken en beroepen
Slide 2 - Tekstslide
kunst en cultuur
Ik ken twaalf woorden over Kunst en Cultuur.
Slide 3 - Tekstslide
schooltaalwoorden
Ik ken twaalf moeilijke schooltaal-
woorden.
Slide 4 - Tekstslide
Welk woord hoort bij de foto?
A
de staking
B
de beroepsgroep
C
het uurloon
D
de vakbond
Slide 5 - Quizvraag
Welk woord hoort bij de foto?
A
de plakkaatverf
B
de kunstschilder
C
het doek
D
primaire kleuren
Slide 6 - Quizvraag
Welk woord hoort bij de foto?
A
quasi
B
met behulp van
C
onafscheidelijk
D
vandaar
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent het onderstreepte woord?
De man is werkzaam als chauffeur.
A
ergens werken
B
iemand die geen werk heeft
C
iets dat je moet doen
D
een groep mensen die hetzelfde werk heeft
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent het onderstreepte woord?
Het schilderij wordt verfraait met een mooie lijst.
A
een rand om een foto of schilderij
B
iets zelf maken zonder machine
C
licht uitstralen
D
iets mooier maken
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent het onderstreepte woord?
Ik heb amper tijd om koffie te drinken.
A
zomaar gekozen
B
bijna niet
C
steeds
D
om welke reden
Slide 10 - Quizvraag
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het meervoud van plant?
A
plants
B
plantes
C
planten
D
plantens
Slide 13 - Quizvraag
meervoud van tijd?
A
tijdens
B
tijds
C
tijds
D
tijden
Slide 14 - Quizvraag
meervoud van vakantie?
Slide 15 - Open vraag
meervoud van tafel?
Slide 16 - Open vraag
Meervoud -s of -'s
A
garage's
B
garages
Slide 17 - Quizvraag
Meervoud -s of -'s
A
pasfoto's
B
pasfotoos
Slide 18 - Quizvraag
meervoud van oma?
A
omas
B
omie
C
omaen
D
oma's
Slide 19 - Quizvraag
meervoud van ei?
A
eieren
B
eien
C
ei's
D
eis
Slide 20 - Quizvraag
meervoud van rund?
A
runden
B
runds
C
runderen
D
rund's
Slide 21 - Quizvraag
meervoud van schoonheid?
A
schoonheiden
B
schoonheids
C
schoonheden
D
schoonheid's
Slide 22 - Quizvraag
Bijzondere werkwoorden.
hebben, zijn, kunnen, zullen, mogen en zijn
Met deze laatste werkwoorden is iets bijzonders aan de hand. Zij veranderen niet alleen van klank in de verleden tijd maar ook in de tegenwoordige tijd.
Let maar eens op.........
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Welke vervoeging van het werkwoord hebbenhoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Hij .... een appel geplukt.
heb
hebt
heeft
Slide 25 - Sleepvraag
Op school heeft bijna iedereen last van zijn keel.
Wat is het hele werkwoord van "heeft"?
A
heb
B
heeft
C
hadden
D
hebben
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Open vraag
Welke vorm van het werkwoord past er in deze zin?
Bas ..... een jongen
A
Heeft
B
Bent
C
Is
D
Zijn
Slide 28 - Quizvraag
Welke vervoeging van het werkwoord zijnhoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Gisteren .... ik bij mijn oma op bezoek.
ben
ik
was
Slide 29 - Sleepvraag
Welke vervoeging van het werkwoord kunnenhoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Jij ... heel goed touwtjespringen
kun
kunt
kan
Slide 30 - Sleepvraag
Welke vervoeging van het werkwoord mogenhoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Ik .... naar de speeltuin.
mag
mog
mogen
Slide 31 - Sleepvraag
Het werkwoord mogen in de TT Jij......
Slide 32 - Open vraag
Welke vervoeging van het werkwoord willenhoort er op de stippellijn?
Even oefenen
Hij ... een ijsje.
wil
wilt
willen
Slide 33 - Sleepvraag
Welke vervoeging van het werkwoord zullenhoort er op de stippellijn?