Leer in deze lesson up de bouwperioden met kenmerken.
Volgende les krijg je hier een 'SO' over.
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Leer in deze lesson up de bouwperioden met kenmerken.
Volgende les krijg je hier een 'SO' over.
Slide 1 - Tekstslide
Tot wanneer werd het historisch stadscentrum gebouwd? Noem het jaartal.
Slide 2 - Open vraag
Geef 2 kenmerken waaraan je kan zien dat dit het historisch stadscentrum is.
Slide 3 - Open vraag
In het historisch centrum vestigen zich tegenwoordig veel winkels en horeca. Met welk begrip wordt dat aangegeven?
Slide 4 - Open vraag
Hoe worden de wijken genoemd die tussen 1870 en 1920 gebouwd werden?
Slide 5 - Open vraag
Waarom groeide de stad vanaf 1870 snel? Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 6 - Open vraag
Met welk begrip wordt aangegeven dat mensen van het platteland naar de stad verhuizen?
Slide 7 - Open vraag
Geef 2 kenmerken van de oude woonwijken toen ze gebouwd werden.
Slide 8 - Open vraag
In dit type wijken woonden vroeger vooral veel arme mensen waardoor de huizen slecht onderhouden werden en de leefbaarheid in de wijk laag was. Tegenwoordig zijn deze wijken juist populair bij rijkere lagen van de bevolking waardoor de huizenprijzen stijgen en de leefbaarheid in de wijk toeneemt. Hoe heet het proces die die verbetering beschrijft?
Slide 9 - Open vraag
Waarom is juist dit type wijk populair geworden? Geef 2 verschillende redenen
Slide 10 - Open vraag
Wat veranderde er in 1920 in NL waardoor er tussen 1920 en 1940 betere huizen gebouwd werden dan voor die tijd?
Slide 11 - Open vraag
Waaraan kan je bijna alle jaren '30 woningen herkenen?
(denk aan de ramen)
Slide 12 - Open vraag
In welke wijk is meer openbaar groen?
A
oude arbeiderswijken
B
vooroorlogse woningen (van na woningwet)
Slide 13 - Quizvraag
Na de tweede wereldoorlog werden er veel flats gebouwd. Wat was hiervoor de reden? Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 14 - Open vraag
Waarom was er veel openbaar groen in de wijken met naoorlogse hoogbouw?
Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 15 - Open vraag
Vanaf wanneer werden er vooral eengezinswoningen in woonerven gebouwd? Noem het jaartal.
Slide 16 - Open vraag
Beschrijf het stratenpatroon van dit type wijken.
Slide 17 - Open vraag
Waardoor werden er vanaf 1970 meer eengezinswoningen gebouwd dan flats?
Gebruik een oorzaak-gevolg relatie.
Slide 18 - Open vraag
Combineer de wijk met de juiste bouwperiode/
tot 1870
1870-1920
1920 - 1940
1950 - 1970
vanaf 1970
historische binnenstad
oude arbeiderswijken
eengezinswoningen in woonerf
hoogbouw
vooroorlogse woningen
Slide 19 - Sleepvraag
Combineer de wijk met de juiste bouwperiode/
historische binnenstad
oude arbeiderswijken
eengezinswoningen in woonerf
hoogbouw
vooroorlogse woningen
Slide 20 - Sleepvraag
In welk type wijk is momenteel de leefbaarheid het laagst?
A
vooroorlogse woonwijk
B
naoorlogse hoogbouw
C
historisch stadscentrum
D
eengezinswoningen in woonerven
Slide 21 - Quizvraag
Leg uit waarom momenteel de leefbaarheid juist in de naoorlogse wijken heet laagst is.