Week 5.2 M3

Week 5
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 5

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

To do
  • Deeltoets Vocabulary Unit 5 Week 7
  • KLT week 11
  • Repetitie Unit 5&6 Week 13 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planner
  • In It's learning
  • Plan your work and add some skills 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BBC One minute News

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BBC Brazilian gold

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

What do you talk/chat about with friends?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Whom would you like to write to and why?

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Whom wouldn't you want to write to and why?

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vocabulary U5 SB1
timer
10:00

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leesstrategieën
1 Bekijk de tekst (koppen en plaatjes)
2 Wat weet je al over het onderwerp 
3 Lees de vraag
4 Kun je het antwoord voorspellen? (zet je voorspelling op het blad)
5 Lees de antwoorden (MC: 4-2) en voorspel wat goed en fout is (op het blad)
6 Lees het stuk tekst bij de vraag en markeer (werk in de tekst) elimineer
7 Schrijf in de tekst of bij de antwoorden waarom iets goed of fout is

P.s  de tijdsbesparing zit in de controle aan het eind van een examen!

                                                                

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Option one
  • Open www.examenblad.nl
  • Go to BB 2022
  •  Choose "Talen"

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Listening Strategies
1 Bekijk de vraag en probeer een beeld te krijgen waar het over gaat
2 Wat weet je al over het onderwerp 
3 Lees de vraag goed door
4 Kun je het antwoord voorspellen? (zet je voorspelling op het blad)
5 Lees de antwoorden (MC: 4-2 of 3-2) en voorspel wat goed en fout is (op het blad)
6 Bekijk of luister het fragment en geef antwoord op de vraag
7 Schrijf op bij de antwoorden waarom iets goed of fout is

P.s  de tijdsbesparing zit in de controle aan het eind van een examen!

                                                                

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Question Tags (korte vragen)
  1. Staat er een vorm van "to be" in de zin?  Ja, gebruiken!   Nee, Ga naar 2.
  2. Staat er een hulpww in de zin (de eerst van 2 ww)? Ja, gebruiken!!! Nee, Ga naar 3.
  3. Gebruik het hulpww "to do"                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                              E.g. 1   He is really old, isn't he?                                               He isn't old, is he?                                               E.g. 2  They can play tennis really well, can't they?       He can't play tennis, can he?                          E.g. 3  You love icecream, don't you?                                   You don't like icecream, do you?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Work individually
  • KLT in Woots
  • Exercises week 5
  • Finish your planner
  • Make an exam and use your reading/listening skills 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat wordt de question tag?
Pete is sick,............?
A
is he
B
isn't he
C
is Pete
D
isn't Pete

Slide 18 - Quizvraag

Het werkwoord in de zin ( gedeelte voor de komma) staat zonder not. Dan moet dit werkwoord in tag met not.

Pete is een naam en die mag niet in de tag voorkomen. Pete is een he.
Question Tags
Welke zin is correct?
A
Tom is very strong, is he?
B
Tom is very strong, isn't he?

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question tags.
She is 35, .............. ?
A
is she
B
isn't she
C
does she
D
doesn't she

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bewering over question tags is juist?
A
Bevestigend wordt ontkennend en andersom
B
Bevestigend en ontkennend blijven hetzelfde
C
Er zijn geen ontkennende zinnen bij question tags
D
Bevestigend en ontkennend heeft hier niks mee te maken

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question tags
Welke zin is correct?
A
Andrew and Jim aren't happy, are he?
B
Andrew and Jim aren't happy, aren't we?
C
Andrew and Jim aren't happy, are they?
D
Andrew and Jim aren't happy, is he?

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies