Repasar el Presente perfecto + verbo gustar + ww. onregelmatig

Hoy es jueves 3 de octubre
¿Qué vamos a hacer?​
 - Herhalen presente perfecto + verbo gustar 
+ verbos met onregelm. ik-vorm
- Practicar  el vocabulario de la pág. 38 + 39

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hoy es jueves 3 de octubre
¿Qué vamos a hacer?​
 - Herhalen presente perfecto + verbo gustar 
+ verbos met onregelm. ik-vorm
- Practicar  el vocabulario de la pág. 38 + 39

Slide 1 - Tekstslide

Presente perfecto

Slide 2 - Tekstslide

El presente perfecto 

Slide 3 - Tekstslide

Hoe maak je de 'presente perfecto'?
A
een vorm van 'haber' + ww + ado/edo
B
een vorm van 'ir' + a + hele ww
C
een vorm van 'haber + stam ww + ado/ido
D
een vorm van 'tener' + a + hele ww

Slide 4 - Quizvraag

Het hulpwerkwoord voor "presente perfecto" is...
A
hace
B
hacer
C
hader
D
haber

Slide 5 - Quizvraag

De "presente perfecto" heet in het Nederlands de...
A
onvoltooid verleden tijd (o.v.t.)
B
voltooid verleden tijd (v.v.t.)
C
voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.)
D
tegenwoordige tijd (t.t.)

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal de volgende zinnen:
wij hebben gezegd
Jullie hebben gespeeld

Slide 7 - Open vraag

Sleep de groene voltooid deelwoorden naar de juiste werkwoorden
decir = zeggen
volver = terugkomen
escribir = schrijven
dormir = slapen
romper = kapotmaken
abrir = openmaken
visitar = bezoeken
hacer = doen/ maken
salir = weggaan/uitgaan
enseñar = laten zien
poner = zetten/ leggen
ver = zien
visto
dicho
roto
enseñado
abierto
dormido
salido
vuelto
hecho
visitado
escrito
puesto

Slide 8 - Sleepvraag


presente perfecto "comprar"

Nosotros ............................. mucha ropa.
A
he comprar
B
hemos comprado
C
he comprado
D
hemos comprar

Slide 9 - Quizvraag

Nosotros.............(trabajar) mucho este fin de semana.
Presente perfecto
A
habéis trabajado
B
trabajo
C
hemos trabajado
D
trabajamos

Slide 10 - Quizvraag

presente perfecto:
hacer, vosotros
A
habéis hacido
B
han hecho
C
he hacedo
D
habéis hecho

Slide 11 - Quizvraag

presente perfecto:
volver, yo
A
he vuelto
B
he volvido
C
he vuelvo
D
he volverido

Slide 12 - Quizvraag

Kies voor de juiste vorm van de Presente perfecto "ser"

Pedro ........
A
He ido
B
Ha sido
C
Ha irido
D
Ha ido

Slide 13 - Quizvraag

presente perfecto:
escribir, yo
A
he escribido
B
he escribirido
C
he escrito
D
he escrido

Slide 14 - Quizvraag

Presente perfecto "poner

Ellas ...........
A
Hemos ponido
B
Habéis puesto
C
Hemos puesto
D
Han puesto

Slide 15 - Quizvraag

Yo ............. (leer) muchos libros.
Presente perfecto
A
he leído
B
hemos leído
C
han leído
D
leemos

Slide 16 - Quizvraag

¿Qué has hecho este fin de semana?
  • Escribe 3 cosas que has hecho  este fin de semana   (Schrijf 3 dingen die je in het weekend hebt gedaan in 3 volledige zinnen)
  • Recuerda usar el presente perfecto.  

Slide 17 - Tekstslide

Verdubbeling van het meewerkend voorwerp
In Spaans wordt vaak het meewerkend voorwerp dubbel gebruikt.
 A mí me gusta = ik houd van... Je ziet twee keer de persoon ik = A mí + me
(Optioneel)                           Verplicht
(A mí)                                       me gusta                       Aan mij
(A ti)                                          te gusta                           Aan jou
(A él/ ella/ usted)                 le gusta                          Aan hem/haar
(A nosotros/nostras)         nos gusta                      Aan ons
(A vosotros/ vosotras)       os gusta                        Aan jullie
(A ellos/ellas/ustedes)      les gusta                      Aan hun/u

Slide 18 - Tekstslide

Kies de juiste vertaling:
Wij houden van dansen en zingen.
A
Les gusta bailar y cantar.
B
Nos gustan bailar y cantar.
C
Nos gusta bailar y cantar.
D
Os gusta bailar y cantar.

Slide 19 - Quizvraag

A mis padres __________________ (gustar) las tapas.
A
les gustan
B
le gusta
C
le gustan
D
la gustan

Slide 20 - Quizvraag

Wat betekent GUSTAR?
A
lezen
B
werken
C
houden van
D
eten

Slide 21 - Quizvraag

Vul in:
A nosotros ...........................(gustar) la fruta.
A
nos gustamos
B
nos gusta
C
nos gustan
D
nos gustas

Slide 22 - Quizvraag

Vul in:
A mi __ (gustar) ir en bicicleta al cole.

A
te gusta
B
nos gusta
C
me gustan
D
me gusta

Slide 23 - Quizvraag

Vul in:
A ti __ (gustar) las vacaciones.

A
te gusta
B
te gustan
C
les gustan
D
nos gusta

Slide 24 - Quizvraag

Vul in:
A ella no __ (gustar) la manzana.

A
te gusta
B
nos gusta
C
le gustan
D
le gusta

Slide 25 - Quizvraag

¿Te gusta la comida italiana?
Beantwoord in een volledige zin.

Slide 26 - Open vraag

Geef de vertaling: ¿Cuál es tu pasatiempo favorito?

Slide 27 - Open vraag

Geef de vertaling: También me gusta tocar la guitarra.

Slide 28 - Open vraag

Geef de vertaling: Me gusta la música pop y rock.

Slide 29 - Open vraag

Vul in:
Yo __ (poner) el libro en la mesa.
A
pono
B
pones
C
pongo
D
ponemos

Slide 30 - Quizvraag

Vul in:
Yo le __(dar) 5 euros a mi hermana.
A
dan
B
da
C
dais
D
doy

Slide 31 - Quizvraag

Vul in:
Yo __ (saber) hablar muchos idiomas.
A
B
sabemos
C
sabéis
D
sabe

Slide 32 - Quizvraag

Vul in:
Yo __(salir) con mis amigas.
A
sales
B
salgo
C
salimos
D
salís

Slide 33 - Quizvraag

Schrijf 3 zinnen op waarin je vertelt wat je leuk vindt om te doen

Slide 34 - Open vraag

Slide 35 - Video

Slide 36 - Link

Slide 37 - Link