Koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden 2vwo



Koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden 2vwo
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les



Koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden 2vwo

Slide 1 - Tekstslide

Koppelwerkwoord?

Slide 2 - Woordweb

Koppelwerkwoorden 
- Een koppelwerkwoord geeft aan dat het onderwerp iets is

- Koppelwerkwoorden komen voor in zinnen met een 
   naamwoordelijk gezegde

- Er zijn 9 koppelwerkwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Koppelwerkwoorden
Een naamwoordelijk deel is altijd gekoppeld aan het OW door een koppelwerkwoord.

ZW
ABBELS + HDV

Slide 4 - Tekstslide

Hulpwerkwoord (hww)
Wanneer een werkwoord geen handeling aangeeft, spreek je van een hulpwerkwoord.

Je kunt de verdwijnproef toepassen en het werkwoord dat overblijft, is het zelfstandig werkwoord. De verdwenen werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS/WORDT iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 6 - Tekstslide


Welke werkwoorden kunnen koppelwerkwoorden zijn?
A
Eten, drinken, zijn
B
Zijn, hebben, krijgen
C
Zijn, worden, blijven
D
Blijven, lijken, kunnen

Slide 7 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend geweest.
Wat is het koppelwerkwoord?
A
is
B
geweest

Slide 8 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend geweest.
Wat is het hulpwerkwoord?
A
is
B
geweest

Slide 9 - Quizvraag

Hij zou daar ziek geworden zijn.

Wat is het koppelwerkwoord?
A
zou
B
zijn
C
is er niet
D
geworden

Slide 10 - Quizvraag

Hij zou daar ziek geworden zijn.

Wat zijn de hulpwerkwoorden?
A
zou, geworden
B
zou, zijn
C
zijn er niet
D
zijn, geworden

Slide 11 - Quizvraag

Zij schijnt goed crompoucen te kunnen bakken.
Wat is het kww?
A
is er niet
B
schijnt
C
kunnen

Slide 12 - Quizvraag

Zij schijnt goed crompoucen te kunnen bakken.
Wat is het hww?
A
kunnen, bakken
B
schijnt, kunnen
C
schijnt, kunnen

Slide 13 - Quizvraag

Ik zou wel op vakantie naar IJsland willen.
zww
hww
kww
zou

Slide 14 - Sleepvraag

De vriendschap tussen George en Wim zou weleens
snel voorbij kunnen zijn.
zww
hww
kww
hww
kunnen

Slide 15 - Sleepvraag

Zij zou de theekopjes ongewassen in de kast hebben willen zetten. 
zww
hww
kww
hww
hebben

Slide 16 - Sleepvraag

Gelukkig heb ik een goede planning gemaakt, waardoor ik altijd op tijd klaar ben.
HWW
ZWW
KWW
heb
gemaakt
ben

Slide 17 - Sleepvraag

Ik herken hww, kww en zww!
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

DUS:
Wat is een hulpwerkwoord?
A
Een hulpwerkwoord ‘helpt’ de zin in een bepaalde tijd of vorm te zetten.
B
Een hulpwerkwoord staat op zichzelf.
C
Een hulpwerkwoord verandert de betekenis van de zin.
D
Een hulpwerkwoord heeft altijd een zelfstandig naamwoord nodig.

Slide 19 - Quizvraag

DUS:
Wat is een kenmerk van een zelfstandig werkwoord?
A
Vaak een duidelijke betekenis
B
Geeft de handeling in de zin aan
C
Altijd een abstracte betekenis
D
Kan alleen voorkomen in vragende zinnen

Slide 20 - Quizvraag