Tekstverbanden havo 2

Leesvaardigheid
Hoofdstuk 3 -

Tekstverbanden
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid
Hoofdstuk 3 -

Tekstverbanden

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
1. uitleg verbanden
2. Nakijken opdracht

3. Verder aan H3 - lezen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
Aan het eind van de les:
- Ken ik een aantal verbanden
- Kan ik deze vinden in de tekst.
 

Slide 3 - Tekstslide

Tekstverbanden
Tussen zinnen en alinea's is een bepaald verband. Dat betekent dat ze een bepaalde samenhang hebben. Deze samenhang noem je tekstverband.

Er zijn verschillende tekstverbanden:
1. Opsommend verband
2. Tegenstellend verband
3. Toelichtend verband

Slide 4 - Tekstslide

Herkennen van verbanden
Je herkent verbanden door de signaalwoorden. Elk verband heeft zijn eigen signaalwoorden.

Deze kan je vinden in de theorie en deze MOET je uit je hoofd leren

Slide 5 - Tekstslide

Oefening baart kunst
We gaan kijken of jullie al wat verbanden kennen!

Slide 6 - Tekstslide

Opsommend
A
Hoewel hij arm is, leidt hij een heel gelukkig leven.
B
We hebben Jan de Ried aangenomen vanwege zijn kennis van de markt. Daarnaast heeft hij ruime ervaring als leidinggevende.
C
De stichting Wakker Dier komt op voor de dieren. Door middel van reclamespotjes op de televisie vraagt die club aandacht voor het ellendige leven van kippen en varkens in de bio-industrie.
D
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.

Slide 7 - Quizvraag

Tekstverband: UITLEG OF TOELICHTING
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij

Slide 8 - Quizvraag

Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor

Slide 9 - Quizvraag

Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 10 - Quizvraag

Tekstverband: OPSOMMING
A
nog
B
alles bij elkaar
C
al met al
D
zoals

Slide 11 - Quizvraag

Tegenstellend
A
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
B
Als ik naar school ga moet ik eerst met de metro naar Zuid, dan met de bus naar Hoofddorp en dan nog een stukje fietsen.
C
Om te beginnen vind ik dit boek erg vervelend om te lezen. Verder zou ik graag een ander thema willen kiezen.
D
Mijn moeder maakt graag Italiaanse gerechten zoals pasta en pizza.

Slide 12 - Quizvraag

Toelichtend
A
Voor een voetbalwedstrijd heb je goede conditie nodig, daarom train ik iedere week twee keer.
B
De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld.
C
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.
D
Het heeft de afgelopen winter nauwelijks gevroren. Hierdoor zijn er dit voorjaar erg veel insecten.

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag
Hoofdstuk 3 - Lezen
blz. 85
Opdracht 2 t/m 4

Slide 14 - Tekstslide