Havo2 - week 23 -woordenschat H5 en H6 - les 1

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, 
Check wat je moet doen  deze week. 
Houd je aan de planner!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nederlands
Mevrouw Takken, TNL
tnl@jfc.nl
Ma, di, wo, vrij

Let op: 
Doe mee met de LessonUp, 
Check wat je moet doen  deze week. 
Houd je aan de planner!

Slide 1 - Tekstslide

- Welkom
- Formuleren H4 en H6 - afsluiten
- Woordenschat H5
- Aan de slag


Doel:
- Je benoemt het verschil tussen een nevenschikkend en een onderschikkend voegwoord.
- In een zin kun je de voegwoorden benoemen. 
- Je kunt belangrijke informatie uit een zin bij elkaar zetten. 
- Je kunt een zin schrijven waarin signaalwoorden en verwijswoorden juist en logisch gebruikt zijn. 


Vandaag in de les:

Slide 2 - Tekstslide

Verwachtingen in de klas:
- We luisteren naar elkaar
- We laten elkaar uitspreken
- We eten niet
- We laten elkaar niet te lang wachten (daardoor heb je namelijk veel huiswerk!

Slide 3 - Tekstslide

Verwijswoorden wijzen terug naar een woord of (een deel van) een zin. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:

persoonlijke voornaamwoorden: hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
bezittelijke voornaamwoorden: zijn, haar, hun;
aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden: deze, die, dit, dat;
bijwoorden: er, daar, waar, toen, zo;
waar + voorzetsel of voorzetsel + wie?: waar, waarmee, waarover, waarvoor enz.,      met wie, over wie, voor wie enz.


Formuleren -  H6 - verwijswoorden

Slide 4 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
opsomming: om te beginnen, ook, bovendien, daarnaast, vervolgens, verder, ten slotte, en
tegenstelling: maar, toch, daar staat tegenover, echter, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant
tijd (chronologie): eerst, daarna, dan, toen, eens, vroeger, nu, ooit, later, voordat, nadat, uiteindelijk
oorzaak-gevolg: daardoor, doordat, als gevolg van, zodat
reden: daarom, dus, omdat, want, namelijk, immers, dankzij
voorbeeld: zo, bijvoorbeeld, neem nou, zoals
conclusie/samenvatting: kortom, dus, daarom, al met al, samengevat
voorwaarde: als (..... dan), indien, tenzij, wanneer
Let op er zijn meer signaalwoorden. Dit zijn veel voorkomende

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste woordvolgorde: Mijn moeder gaat naar het dierenasiel, omdat...
A
ze een kat wil uitzoeken
B
ze wil een kat uitzoeken

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste voegwoord: Hamid heeft een blikje sinas gekocht, ...... hij had dorst.
A
maar
B
omdat
C
want
D
zodat

Slide 7 - Quizvraag

Noteer het juiste verwijswoord: Het openluchtfestival beleeft de tiende editie, daarom wordt ..... extra groots opgezet.

Slide 8 - Open vraag

Juiste verwijswoord:
Volgens mijn vriendin is deze aflevering erg spannend, maar .... vond zij saai.

Slide 9 - Open vraag

Woordenschat 
Spreekwoorden uit de scheepvaart en handel

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Handel en scheepvaart
Nederland is van oudsher een handelsland. De scheepvaart speelde daarbij een belangrijke rol.

Aan de handel en de scheepvaart hebben we veel spreekwoorden en uitdrukkingen te danken.

Voorbeelden:
- over een andere boeg gooien (het op een andere manier proberen)
- aan de grond zitten (geen geld meer hebben).



Slide 12 - Tekstslide

Wat betekent deze uitdrukking?

"In zee gaan"
A
populair zijn
B
samenwerken
C
toezicht houden
D
de leiding hebben

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de fles gaan"
A
dronken worden
B
duur zijn
C
boodschappen doen
D
failliet gaan

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Over de brug komen"
A
de leiding hebben
B
oversteken
C
betalen
D
repareren

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Bakzeil halen"
A
terugkrabbelen
B
boodschappen doen
C
duur zijn
D
een brood bakken

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Een streep door de rekening"
A
korting krijgen
B
betalen
C
weglopen
D
een tegenvaller

Slide 17 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Een brug te ver zijn"
A
betalen
B
te ver gaan
C
uitschelden
D
samenwerken

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Kant noch wal raken"
A
verkeerd rijden
B
een boottocht maken
C
onzin zijn
D
terugkrabbelen

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekent deze uitdrukking?

"Op de markt komen"
A
te koop aangeboden worden
B
boodschappen doen
C
naar buiten gaan
D
samenwerken

Slide 20 - Quizvraag

Maken:
Woordenschat H5: Startopdracht, opdracht 1, 3 en 4
Woordenschat H6: Startopdracht, opdracht 1 en 2

Leren: 
Woordenlijsten H4 en H5 - alleen de spreekwoorden, zie planner

Wanneer: Deze week af. 


Woordenschat - aan de slag:

Slide 21 - Tekstslide