23. bouwsteen 5 en 6

PLANNING VAN DEZE LES
1.   bouwstenen en bouwsteentoetsen 
2.   Theorie Bouwsteen 5
3.   Theorie Bouwsteen 6


Schrijfdossier: zie e-mail (nog geen cijfer) of CumLaude (je hebt een cijfer). Dit geldt enkel voor hen die het Schrijfdossier hebben geüpload. Let wel: het Schrijfdossier blijft staan voor volgend jaar. 


1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

PLANNING VAN DEZE LES
1.   bouwstenen en bouwsteentoetsen 
2.   Theorie Bouwsteen 5
3.   Theorie Bouwsteen 6


Schrijfdossier: zie e-mail (nog geen cijfer) of CumLaude (je hebt een cijfer). Dit geldt enkel voor hen die het Schrijfdossier hebben geüpload. Let wel: het Schrijfdossier blijft staan voor volgend jaar. 


Slide 1 - Tekstslide

1. TOETSEN

Lian en Ilja maken de vereisten af van Bouwsteen 04 (zie e-mail voor een overzicht van de vereisten van alle bouwstenen) en Lian en Ilja maken daarna Bouwsteentoets 04. Ze gaan daarna aan de slag met bouwsteen 05. 

Laetitia maakt de vereisten af van Bouwsteen 05. Teun start met de vereisten ervan. Beiden maken als het allemaal af is, bouwsteentoets 05.

Indi en Daan maken de vereisten van Bouwsteen 07 en daarna bouwsteentoets 07

Slide 2 - Tekstslide

BOUWSTEEN 4: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgave 1 t/m 10; opgaven 24 t/m 27; 31 t/m 37.
Schrijven: opgaven 1 t/m 8; 10; 15 t/m 17.

Woordenschat: bouwsteen 4 Samenhang. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent. Sluit af met de Tussentoets (niet oud).  


Slide 3 - Tekstslide

2. THEORIE BOUWSTEEN 05: HOOFD- EN BIJZAKEN
Niet alle informatie in een geschreven of gesproken tekst is even belangrijk.

Onderscheiden/herkennen
►Hoofdzaken: deze  beantwoorden wie-, wat-, waar-, wanneer- en hoe-vragen over het onderwerp. Hoofdzaken geven dus antwoord op elk van die vragen.

►Bijzaken kan je weglaten, die geven extra informatie waar de tekst zonder kan. 
Voorbeelden en dergelijke. 


Slide 4 - Tekstslide

Het schrijfplan of bouwplan

Schrijfplan: wat doe je?
  • onderwerp en doelen vaststellen
  • hoofdzaken vaststellen
  • mindmap (of woordwolk) maken
  • bijzaken toevoegen

Slide 5 - Tekstslide

BOUWSTEEN 5: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 14; opgaven 22 en 23; opgaven 25 en 26; opgaven 35 t/m 38; opgaven 40 en 41; opgaven 43 t/m 48. 
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 3.

Woordenschat: bouwsteen 5 Hoofd- en bijzaken. Tussentoets (niet oud)

Slide 6 - Tekstslide

3. THEORIE BOUWSTEEN 6 - INFORMATIE EN MENINGEN: LETTERLIJK EN FIGUURLIJK 
LESDOELEN
- Je weet je het verschil tussen letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
- Je kunt beide herkennen.
- Wat zijn het: spreekwoorden, gezegden en uitdrukkingen. 


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

FIGUURLIJK TAALGEBRUIK
  • Figuurlijk taalgebruik wordt ook wel beeldspraak genoemd. 
  • Spreekwoorden en gezegden zijn altijd figuurlijk. Je moet ze niet letterlijk opvatten. 


Slide 9 - Tekstslide

Bij figuurlijk taalgebruik wordt er iets anders bedoeld dan dat er staat.


Wat wordt hier afgebeeld? →





Op de volgende slides quizzzvragen



Slide 10 - Tekstslide

Ik heb er een hard hoofd in of ik dit jaar ga slagen voor mijn eindexamen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Je moet goed in je oren knopen, dat je op tijd moet komen.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb een wond aan mijn hoofd.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb een zere keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quizvraag

Er kwam geen kip naar de gratis tennisles.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 15 - Quizvraag

Mijn broer krijgt de baard in de keel.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 16 - Quizvraag

Je raadt nooit wie ik gisteren tegen het lijf liep.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 17 - Quizvraag

THEORIE BOUWSTEEN 6 - INFORMATIE EN MENINGEN: FEIT EN MENING
Op het examen Schrijven en ook Lezen en Luisteren, is het belangrijk dat je weet wanneer je met een feit en wanneer je met een mening te maken hebt.  Ken dit verschil dus goed!


LESDOELEN
- Je kunt feiten en meningen herkennen.
- Je kunt argumenten herkennen.
- Je kunt zelf feiten en meningen bedenken.

Slide 18 - Tekstslide

FEIT
  • Uitspraak over iets wat waar of niet waar is 
  • Een feit kan je controleren.

Voorbeeld
'De helft van de zestienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.'

Slide 19 - Tekstslide

MENING (standpunt)
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Het is niet controleerbaar
  • Je kunt het ermee eens of oneens zijn

Voorbeeld
'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen'

Slide 20 - Tekstslide

FEIT versus  MENING

Slide 21 - Tekstslide

ARGUMENT (onderbouwing)
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening   verdedigt  of verklaart
  • Een argument wordt ingeleid door een signaalwoord, zoals: want, omdat, doordat...

Voorbeeld: 'Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening/standpunt), want (signaalwoord) dan leren zij met geld omgaan (argument)'.

Slide 22 - Tekstslide

Feit of mening?

'Hij rent heel snel'.
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quizvraag

Feit of mening?

'Vandaag is het dinsdag'
A
feit
B
mening

Slide 24 - Quizvraag

Feit of mening?

'De bladeren zijn nat'
A
feit
B
mening

Slide 25 - Quizvraag

Feit of mening?

'Zwolle telt meer dan 130.000 inwoners'
A
feit
B
mening

Slide 26 - Quizvraag

Feit of mening?

'Koken is moeilijk'
A
feit
B
mening

Slide 27 - Quizvraag

Feit of mening?

'Nederland ligt in Europa'
A
feit
B
mening

Slide 28 - Quizvraag

Schrijf in één zin of woord een feit over jezelf

Slide 29 - Open vraag

Schrijf in één woord een positieve mening over jezelf

Slide 30 - Open vraag

Over de vorige vraag
Geef een feit over jezelf. Dat kan zijn: 
ik ben Nederlander;  ik heb kort haar; ik heb lang haar; kleur ogen, etc. 
→ Een feit is te controleren. 
→ 'Ik ben schrijver' is daarom niet juist als feit: je bent student en staat niet ingeschreven als schrijver in de Kamer van Koophandel. 

Geef een positieve mening over jezelf. Dat kan zijn:
ik ben: stoer / gezellig / cool / een dierenliefhebber / grappig
→ Dit kan allemaal kloppen, want het is jouw mening. 
→ 'Ik ben schrijver' kan dus hier staan, als mening over jezelf. 

Slide 31 - Tekstslide

BOUWSTEEN 6: TAALBLOKKEN
2F Voorbeeld & theorie, leesleer de theorie (pg 3) en maak alle opdrachten.
Lezen en luisteren, maken: opgaven 1 t/m 8; 15; opgaven 17 t/m 19; t/m 27; opgaven 32 t/m 34 en opgaven 56 en 57.
Schrijven, maken: opgaven 1 t/m 5 en opgaven 12 t/m 14.

Woordenschat: bouwsteen 6 Informatie en meningen. Maak opgaven van Woordenschat tot je de lastige woorden en hun betekenis kent.

Je sluit af met de tussentoets (niet oud).

Slide 32 - Tekstslide

EINDE VAN DE LES

Slide 33 - Tekstslide

PLANNING 

Woensdag 22 mei: Lian maakt de vereisten van Bouwsteen 06; Laetitia en Ilja maken de vereisten van Bouwsteen 07 en Indi en Daan maken de eindtoets van Bouwstenen. 

Woensdag 29 mei: Lian en Ilja maken Bouwsteentoets 06; Laetitia maakt Bouwsteentoets 07 en Indi en Daan maken de nulmeting Spelling en Grammatica
Woensdag 19 juni: Ilja maken de vereisten van bouwsteen 07; Laetitia en Teun maken de vereisten van bouwsteen 08
Woensdag 26 juni: Lian en Ilja maken Bouwsteentoets 07; Laetitia en Teun maken Bouwsteentoets 08
Woensdag 3 juli Lian en Ilja maken de vereisten van bouwsteen 08 en Laetitia en Teun maken de eindtoets en het tweede uur de nulmeting Spelling en Grammatica.
Woensdag 10 juli maken Lian en Ilja Bouwsteentoets 08 en het 2e uur de eindtoets. 

Wanneer maken Lian en Ilja de nulmeting Spelling en Grammatica? 

Slide 34 - Tekstslide