3.2 deel 2

3.2 metalen en zouten deel 2
Los de volgende reactievergelijking op:

... K₂O + ... H₂O --> ... KOH
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3.2 metalen en zouten deel 2
Los de volgende reactievergelijking op:

... K₂O + ... H₂O --> ... KOH

Slide 1 - Tekstslide

3.2 metalen en zouten deel 2

1. Je kunt stoffen indelen in metalen, moleculaire stoffen en zouten aan de hand van hun atomaire samenstelling.
2. Je kunt zouten op mirco- en macroniveau beschrijven.
3. Je kunt uitleggen wat corrosie is, en daarbij onderscheid maken tussen edele en on-edele metalen.

Slide 2 - Tekstslide

Indeling van stoffen

Slide 3 - Tekstslide

Zouten
Zouten zijn in de vaste fase opgebouwd uit ionen. 
Een ion is een atoom met een lading. 
Een ion ontstaat doordat het aantal p+ in de kern 
niet gelijk is aan het aantal e-  in de kern 
Zouten kunnen oplossen in water, dan kunnen de 
ionen (geladen atomen) langs elkaar bewegen, en 
dan kan het opgeloste zout stroom geleiden
Voorbeeld: 
Keukenzout bestaat uit Na+ en Cl-

Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 4 - Tekstslide

Metalen
  • In een metaal zijn geen groepjes van atomen aan te wijzen die samen één deeltje vormen. 
  • Metalen zijn dus geen moleculen! 
  • Metalen zijn opgebouwd uit positieve metaal-atomen waartussen vrije elektronen voorkomen. 

Metalen zitten in een metaalrooster. 
De elektronen kunnen ´vrij´ bewegen
Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 5 - Tekstslide

Geleidbaarheid van de stoffen

Slide 6 - Tekstslide




Metalen
  • Metalen zijn vast bij kamertemperatuur (met uitzondering van kwik)
  • Bestaan uit positieve atoomkernen waartussen vrije elektronen bewegen
  • Metaalbinding
  • Metaalrooster
  • Geleiden stroom in de vaste en vloeibare fase



Zouten
  • zouten zijn vast bij kamertemperatuur
  • Bestaan uit positieve metaal en negatieve niet-metaal ionen
  • Ionbinding
  • Ionrooster
  • Geleiden stroom in de vloeibare fase
Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 7 - Tekstslide

Edelheid
De metalen kunnen we onderverdelen in 3 soorten metalen:
  1. Edelmetalen
  2. Onedele metalen
  3. Zeer onedele metalen

Hoe onedeler het metaal, 
hoe gevoeliger het is voor 
corrosie


Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 8 - Tekstslide

Edele metalen 
  • Edel betekent:   niet of nauwelijks reagerend met andere stoffen.
  • daarom  vaak gevonden als zuivere stof, in een "ader" (in een mijn).
  • 24 karaat goud =100 %  zuiver goud , 18 karaat = 18/24 x100%= 75 % goud (en 25 %  andere metalen meestal zilver of koper)

Slide 9 - Tekstslide

Onedele metalen
  • reageren wel  met andere stoffen. (b.v.zuurstof, water of zuren) 
  • worden daarom bijna altijd gevonden als erts = verbinding van metaal met een niet- metaal (=dus een zout)
  • hoe onedeler het metaal hoe reactiever het is.


Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Corrosie
De meeste metalen reageren gemakkelijk met stoffen uit de lucht en worden erdoor aangetast. Die aantasting noem je corrosie




corrosie van Cu          corrosie van Zn         corrosie (roesten) van Fe

Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 12 - Tekstslide

Aantasting van metalen
Wanneer er bij koper corrosie optreed, ontstaat de stof koperoxide. 
Koperoxide is groen

Koperoxide is echter wel luchtdicht. Koperoxide
beschermt koper tegen verdere corrosie

Dit gebeurt ook bij de metalen: Al, Sn, Cr en Zn. 
Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht
Neem de volgende vragen over in je schrift en beantwoord deze:
  1. Hoe zien metalen er op microniveau uit?
  2. Hoe zien metalen er op macroniveau uit?
  3. Wat is corrosie?
  4. Wat is het verschil tussen edele en onedele metalen?
  5. Wat is een legering?
  6. Waarom hebben legeringen andere eigenschappen dan zuivere metalen?
Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht
1. Noteer het aantal protonen en elektronen van een natrium atoom en van een natrium ion (lading +1)
2. Geef aan hoeveel protonen en elektronen voorkomen in Mg2+
3. Hoeveel protonen, neutronen en elektronen komen voor in een 35Cl- ion?


Hoofdstuk 3 Bouw van stoffen
§3.2 Metalen en zouten
Antwoord vraag 2
Magnesium heeft atoomnummer 12
Protonen = 12
De lading is 2+ dus zijn er (12-2) 10 elektronen
Antwoord vraag 3
Cl heeft atoommummer 17
Protonen = 17
Massagetal = 35
Neutronen = massagetal - protonen (35 - 17) 18
De lading is 1- dus zijn er (17 + 1) 18 elektronen
Antwoord vraag 1
 ongeladen: protonen: 11, elektronen: 11
geladen: protonen: 11, elektronen 10

Slide 15 - Tekstslide

huiswerk
3.2: 1  t/m 5 en 7

Slide 16 - Tekstslide