Fictie theorie + toepassen blok 3

Leerdoelen
  • Herhaling leerdoelen blok 1 + 2. 
  • Je kunt hoofdpersoon en bijfiguren herkennen en omschrijven (uiterlijk, innerlijk, kenmerken, relaties). 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
  • Herhaling leerdoelen blok 1 + 2. 
  • Je kunt hoofdpersoon en bijfiguren herkennen en omschrijven (uiterlijk, innerlijk, kenmerken, relaties). 

Slide 1 - Tekstslide

Reëel? 
Realistische fictie
  • Verzonnen verhalen die echt gebeurd kunnen zijn
  • Herkenbaar


Niet-realistische fictie
  • Verzonnen verhalen die niet echt kunnen gebeuren
  • Niet-herkenbaar, maar wel zo echt mogelijk

Slide 2 - Tekstslide

Niet-realistisch
Realistisch

Slide 3 - Tekstslide

Dus...
Bij zowel realistische fictie als niet-realistische fictie zal de schrijver ervoor zorgen dat je je kunt inleven in het verhaal.
Jij moet inschatten of het echt kan gebeuren of niet... 

Slide 4 - Tekstslide

“Het steile bergpad had hem ongeveer de halve dag gekost. De zon begon net achter de berg te verdwijnen toen hij het hoogste punt bereikte. Opeens voelde hij een reusachtige windvlaag langs zijn armen strijken en hoorde hij een luid gebrul. Hij keek omhoog en zag een zwarte draak die hem vernietigend aankeek.”
A
Realistisch
B
Onrealistisch

Slide 5 - Quizvraag

''Waar blijft Thijs, denkt Julia als ze 's morgens beneden zit. Ze moet eigenlijk al weg, maar ze wacht op haar broer; dan komt ze maar te laat. Eindelijk komt hij de kamer in. Hij grijpt een appel van de schaal en wil weggaan. 'Thijs,' zegt Julia. 'Nu papa definitief op de boot blijft wonen, wordt alles anders.‘’
A
Realistisch
B
Onrealistisch

Slide 6 - Quizvraag

Genre
  • Het 'soort' verhaal:
    Avontuur, griezel, psychologisch, sciencefiction, romantisch, detectice.

  • Boeken van hetzelfde genre hebben dezelfde kenmerken

  • Soms is er overlap tussen genres, genres hebben dan een aantal dezelfde kenmerken.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Genres herkennen 


  • In de bibliotheek staan er vaak symbolen op de boeken die aangeven welk genre het is.

  • Handig om snel te zien welke boeken leuk zijn voor jou.

  • Je kan ook altijd advies vragen aan iemand die veel boeken heeft gelezen.

Slide 9 - Tekstslide

Genre?
A
sprookje
B
science fiction
C
fantasie
D
spanning en avontuur

Slide 10 - Quizvraag

Een leeservaring beschrijven
Wat je van een verhaal vindt, kun je opschrijven door gebruik te maken van beoordelingswoorden. 
Beoordelingswoorden zijn woorden waarmee je duidelijk kan maken wat je ergens van vindt. 

voorbeelden: Spannend - saai - droevig - grappig.
Wat doet het verhaal met je en vind je het realistisch?  

Slide 11 - Tekstslide

Hoe noem de woorden die je kunt gebruiken om je leeservaring te beschrijven:

'interessant, laat me meeleven, spannend, griezelig, geheimzinnig, leest makkelijk'.
A
meningwoorden
B
beoordelingswoorden
C
fantasiewoorden
D
fictiewoorden

Slide 12 - Quizvraag

Hoofdpersoon

  • Over de hoofdpersoon weet je het meest en je beleeft het verhaal vanuit hem/haar. 
  • Je weet wat de hoofdpersoon voelt, denkt (innerlijk), zegt en doet. Hij/zij heeft duidelijke kenmerken en relaties.
  • De hoofdpersoon heeft een opdracht/probleem en maakt meestal een ontwikkeling door.



Slide 13 - Tekstslide

Bijfiguur
  • Een verhaal heeft een of meer hoofdpersonen. De andere personages zijn bijfiguren.
  • Van die bijfiguren krijg je minder te weten (innerlijk/uiterlijk). 
  • Er zijn belangrijke bijfiguren (medespelers) en onbelangrijke (figuranten). Er zijn karakters (meerdere eigenschappen die kunnen veranderen) of types (één opvallende eigenschap die niet verandert)
  • Is een vriend of vijand van de hoofdpersoon.

Slide 14 - Tekstslide

Hoofdpersonen en bijfiguren

Slide 15 - Tekstslide

Een bijfiguur heeft als kenmerk:
A
helpt altijd de hoofdpersoon.
B
minder belangrijk in het verhaal.
C
heeft geen tekst in het verhaal, wordt alleen maar beschreven.
D
maakt het de hoofdpersoon altijd moeilijk in het verhaal.

Slide 16 - Quizvraag

Een type...
A
Heeft meerdere eigenschappen en kan veranderen
B
Heeft één opvallende eigenschap en kan veranderen.
C
Heeft één opvallende eigenschap en kan NIET veranderen.
D
Heeft meerdere eigenschappen en kan NIET veranderen.

Slide 17 - Quizvraag

Een medespeler
A
Is belangrijk voor het verhaal.
B
Is onbelangrijk voor het verhaal.

Slide 18 - Quizvraag