Herhaling erfelijkheid

Hypotoon/ isotoon/ hypertoon
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hypotoon/ isotoon/ hypertoon

Slide 1 - Tekstslide

Dierlijke cel : een celmembraan aan de buitenkant
In een hypotone oplossing
<--
In een hypertone oplossing
          -->
In een isotone oplossing

Slide 2 - Tekstslide

Dierlijke cellen
Streven naar isotone omstandigheden.

Slide 3 - Tekstslide

Plantencel
Plantencellen hebben een extra celwand om het celmembraan.

Slide 4 - Tekstslide

Plantencel
De celwand selecteert niet, dus veel stoffen en water kunnen er doorheen.

De celmembraan is hetzelfde als van de bloedcel en heeft dus waterdiffusie (=osmose).
Ook de vacuoolmembraan heeft dezelfde eigenschappen als het celmembraan.

Slide 5 - Tekstslide

Plasmolyse: celmembraan laat los van de celwand.
Grensplasmolyse: turgor=nul maar celmembraan laat nog net niet los

Slide 6 - Tekstslide

Herhaling erfelijkheid

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Je hebt geleerd dat chromosomen in paren voorkomen. Genen komen hierdoor ook in paren voor. Één genenpaar bevat de informatie voor één erfelijke eigenschap.
= volgorde van de bouwstenen

Slide 9 - Tekstslide

Allelen
Allel: enkelvoudig gen van een genenpaar
Genenpaar = allelenpaar. Bevat informatie voor één erfelijke eigenschap.


Twee verschillende = heterozygoot
Twee dezelfde = homozygoot

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Noteren van een kruising

Geslachtscellen 
Schema

Bijvoorbeeld
P:  Aa en Aa

Geslachtscellen :
A of a en A of a

Schema:        A        a
                    A    AA     Aa
                    a    Aa      aa

Slide 12 - Tekstslide

Intermediaire genen noteren

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

X-chromosomale overerving
- Zonen krijgen het x-chromosoom altijd van hun moeder
- Dochters krijgen altijd een x-chromosoom van hun vader en een van hun moeder


Kruisingsregel x-chromosomale overerving:
'zieke dochters hebben zieke vaders'

Slide 15 - Tekstslide

Bloedgroepen
Bloedgroepen is een bekend voorbeeld van multiple allelen

Multiple allelen komen voor op autosomale genen (lichaamscellen). 

Slide 16 - Tekstslide

Want een kanarie met een kuif moet een K hebben, twee K (KK) betekent 2x de lethale factor. 

Slide 17 - Tekstslide

Dihybride kruising: er wordt gekeken naar 2  verschillen genen
B = bruine ogen    b = blauwe ogen 
XA = normaal
Xa = kleurenblind

Slide 18 - Tekstslide

Gekoppelde genen
Twee genenparen kunnen op andere
chromosomenparen liggen = onafhankelijke
overerving 

Twee genenparen kunnen ook op hetzelfde
chromosomenpaar liggen = gekoppelde overerving

Slide 19 - Tekstslide

Door de koppeling zien we dat beide ouders nu maar 2 mogelijke typen geslachtscellen kunnen maken 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Link

DNA: 4 verschillende nucleotiden (bouwstenen)

A     Adenine
T     Thymine
G      Guanine
C     Cytosine
Vaste basenparing: 
A altijd tegenover T
C altijd tegenover G
Fosfaatgroep
Stikstofbase
desoxyribose
Nucleotide: fosfaatgroep + desoxyribose + stikstof base
Stikstofbasen: Adenine, thymine, guanine of cytosine

Slide 23 - Tekstslide

Nucleotideketen

Slide 24 - Tekstslide

Genregulatie
Niet alle genen staan ''aan'' in een cel. 
Een gen over huidkleur is niet actief in de cellen van de lever.
Het aan/uitzetten van genen noem je genregulatie.

Wanneer een gen ''aan'' staat produceert het eiwitten (enzymen), dit noem je genexpressie.  
Genexpressie kan veranderen door milieuomstandigheden.

Slide 25 - Tekstslide

bouw van eiwit
"kralenketting" van aminozuren
 20 verschillende aminozuren
Eiwit wordt gemaakt  in ribosomen

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Coderend en niet-coderend DNA
Functie van junk DNA

Complete set DNA (coderend en niet-coderend) = het genoom
Niet-coderend DNA hoort niet tot het genotype, maar wel tot het genoom. 

Genomica = studie van genomen. 
DNA-sequencing = de nucleotide volgorde van een genoom in kaart brengen
DNA-microarray = onderzoeksmethode om de functie van genen te achterhalen.

Slide 30 - Tekstslide

Effecten mutaties (negatief)


Effect hangt af van de plaats.
Geslachtscel, bevruchte eicel of cel van embryo-> groot effect.
Lichaamscel meestal weinig effect.

Slide 31 - Tekstslide

Een fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam. Alle individuen van de F1 zijn grijs. Deze F1-individuen worden onderling gepaard.
Van de 113 individuen van de F2 zijn er 84 grijs en 29 zwart.

Hoeveel van de 84 grijze individuen van de F2 zullen er, naar verwachting, heterozygoot zijn?
A
28
B
42
C
56
D
Alle 84

Slide 32 - Quizvraag

Bij bijen is de koningin (het vruchtbare wijfje) diploïd, de dar (het mannetje) is haploïd. Bij kruising van een donkerbruine koningin met een donkerbruine dar ontstaan wijfjes, die alle donkerbruin zijn; van de mannetjes is 50% donkerbruin en 50% lichtbruin. Het dominante allel wordt weergegeven door E.

Wat zijn de genotypen van de donkerbruine koningin en de donkerbruine dar (P) in deze kruising?
A
EE en e
B
Ee en e
C
Ee en E
D
ee en E

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Link