QUIZ hoofdstuk 4 (na 4.3)

QUIZ

 Politiek
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

QUIZ

 Politiek

Slide 1 - Tekstslide

Welke politieke stroming wordt door deze cartoon bekritiseerd?
A
Liberalisme
B
Populisme
C
Sociaaldemocratie
D
Christendemocratie

Slide 2 - Quizvraag

Welke politieke stroming is de grootste tegenstander van het basisinkomen (iedereen krijgt een inkomen van de staat)?
A
Liberalisme
B
Confessionalisme
C
Socialisme
D
Communisme

Slide 3 - Quizvraag

Welke standpunten horen bij het confessionalisme?
A
1 en 3
B
2 en 4
C
2 en 5
D
3 en 5

Slide 4 - Quizvraag

"Wie zich herhaaldelijk niet aan de regels houdt moet streng worden gestraft."
Bij welke ideologie past deze uitspraak het best?
A
Sociaaldemocraten
B
Conservatisme
C
Sociaal-liberalen
D
Socialisten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen conservatisme en liberalisme

A
Het conservatisme is rechts, en liberalisme links
B
Het liberalisme wil ethische en economische vrijheid. Het conservatisme alleen economische
C
Het conservatisme is extreem, het liberalisme niet
D
Het conservatisme focust op het welzijnsdilemma en het liberalisme meer op het machtsdilemma

Slide 6 - Quizvraag

l. Socialisme stelt het geloof centraal.
ll. Liberalisme gaat voor gelijkheid
lll. Conservatisme gaat voor economische vrijheid
lV. Confessionalisme gaat voor vrijheid.

A
l, ll en lll zijn waar.
B
l, ll en lV zijn waar.
C
ll en IV zijn waar.
D
Alleen lll is waar.

Slide 7 - Quizvraag

Onder een politieke ideologie verstaan we:
A
de lijst met de belangrijkste standpunten van een politieke partij
B
een visie over de gewenste inrichting van de samenleving
C
alle ideeën die er in een samenleving bestaan over de menselijke relaties en inrichting van de samenleving
D
de wetten die de sociaaleconomische verhoudingen regelen

Slide 8 - Quizvraag

sociaal democratie
Liberalisme 
Christendemocratie 
eerlijk delen van kennis, macht en inkomen
bescherming van zwakkeren in de samenleving
actieve en sturende rol overheid
persoonlijke en economische vrijheid
terughoudende rol overheid
orde en gezag handhaven
vrije markt
zorgzame samenleving
gespreide verantwoordelijkheid
rentmeesterschap

Slide 9 - Sleepvraag

De overheid moet bedrijven dwingen om evenveel mannen als vrouwen in dienst te nemen.
A
Links - Rechts
B
Progressief - conservatief
C
D
Materialisme- postmaterialisme

Slide 10 - Quizvraag

Het tegengaan van klimaatverandering is belangrijker dan economische groei.
A
Links - Rechts
B
Progressief - conservatief
C
D
Materialisme- postmaterialisme

Slide 11 - Quizvraag

Hoe meer iemand verdient, hoe meer belasting hij/zij moet betalen.
A
Links - Rechts
B
Progressief - conservatief
C
D
Materialisme- postmaterialisme

Slide 12 - Quizvraag

Softdrugs moeten in NL zo snel mogelijk gelegaliseerd worden.
A
Links - Rechts
B
Progressief - conservatief
C
D
Materialisme- postmaterialisme

Slide 13 - Quizvraag

De regering moet miljarden investeren in defensie om de veiligheid te waarborgen.
A
Links - Rechts
B
Progressief - conservatief
C
D
Materialisme- postmaterialisme

Slide 14 - Quizvraag

links
progressief
materialisme 
rechts
Conservatief
postmaterialisme
Een belangrijk doel van de overheid is de belastingen laag te houden.
Zelfontplooiing is een belangrijker levensdoel dan rijk worden.
Homo- en heteroparen moeten kinderen kunnen adopteren.

Slide 15 - Sleepvraag

Wat hoort bij linkse politieke partijen?
A
Passieve overheid
B
Actieve overheid
C
Ondersteunende overheid
D
Geen rol van de overheid

Slide 16 - Quizvraag

De Trias Politica heeft als doel:
A
Dat de ministers gecontroleerd worden door het parlement
B
Dat de regering de wetgevende macht heeft
C
Te voorkomen dat politieke bestuurders teveel macht naar zich toe trekken
D
Dat het volk meer invloed krijgt op de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht

Slide 17 - Quizvraag

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen:
A
Nederland een koningshuis heeft waarvan de macht beperkt wordt door de grondwet
B
de grondwet in Nederland door het koningshuis is opgesteld
C
Nederland een koning heeft die boven de (grond) wet staat,
D
Nederland een grondwet heeft waarin de absolute macht van de koning omschreven staat

Slide 18 - Quizvraag

Linkse partijen
A
vinden dan mensen eigen verantwoordelijkheid moeten dragen op sociaal-economisch gebied
B
willen goede uitkeringen en voorzieningen voor de zwakkeren in de samenleving
C
benadrukken de economische vrijheid van mensen en ondernemingen
D
hechten veel waarde aan het geloof

Slide 19 - Quizvraag

Rechtse partijen
A
zijn voor een actieve overheid op sociaal-economisch gebied
B
willen meer investeren in ontwikkelingssamenwerking
C
vinden dat de overheid zo min mogelijk moet ingrijpen op sociaal-economisch gebied
D
willen de inkomensverschillen verkleinen

Slide 20 - Quizvraag

One-issuepartijen
A
hebben geen interesse om mee te doen aan Tweede Kamerverkiezingen
B
richten zich op 1 aspect van of 1 doelgroep in de samenleving
C
zijn vooral bezig met het organiseren van referenda
D
hebben geen officieel verkiezingsprogramma maar een actieprogramma

Slide 21 - Quizvraag

Met de Aggregatiefunctie van de politiek wordt bedoeld dat politieke partijen:
A
meer moeten doen om kiezers bij de politiek te betrekken
B
geschikte kandidaten uitzoeken en opleiden voor de politiek
C
verwoorden welke maatschappelijke kwesties in de samenleving spelen
D
wensen en eisen van veel mensen worden gebundeld in een politiek programma

Slide 22 - Quizvraag

Alle politieke partijen:
A
baseren zich op een ideologie
B
vertegenwoordigen de belangen van een kleine groep mensen
C
hebben een visie op de samenleving
D
hebben veel politieke macht

Slide 23 - Quizvraag

De PVV is een:
A
populistische partij
B
progressieve partij
C
ideologische partij
D
one-issuepartij

Slide 24 - Quizvraag

De SP is een voorbeeld van een:
A
conservatieve partij
B
socialistische partij
C
rechts populistische partij
D
liberale partij

Slide 25 - Quizvraag

D66 is een voorbeeld van een:
A
rechts-conservatieve partij
B
pragmatische partij
C
ecologische partij
D
nationalistische partij

Slide 26 - Quizvraag

Het idee dat de overheid maatschappelijke organisaties moet stimuleren om problemen op te lossen, is typerend voor:
A
DENK
B
SP
C
CDA
D
VVD

Slide 27 - Quizvraag

Een links kabinet kan bestaan uit:
A
GroenLinks, SP en PvdA
B
PVV, D66 en GroenLinks
C
PvdA, D66 en CDA
D
PvdA, SP en CDA

Slide 28 - Quizvraag

De Trias Politica heeft als doel:
A
Dat de ministers gecontroleerd worden door het parlement
B
Dat de regering de wetgevende macht heeft
C
Te voorkomen dat politieke bestuurders teveel macht naar zich toe trekken
D
Dat het volk meer invloed krijgt op de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht

Slide 29 - Quizvraag

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen:
A
Nederland een koningshuis heeft waarvan de macht beperkt wordt door de grondwet
B
de grondwet in Nederland door het koningshuis is opgesteld
C
Nederland een koning heeft die boven de (grond) wet staat,
D
Nederland een grondwet heeft waarin de absolute macht van de koning omschreven staat

Slide 30 - Quizvraag

In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
A
hebben kleine politieke partijen meer kans op een Kamerzetel dan bij een districtenstelsel
B
is de afstand tussen kiezer en gekozene kleiner dan bij een districtenstelsel
C
is de kiesdeler niet bepalend voor het aantal zetels
D
stem je op een partij en niet op een persoon

Slide 31 - Quizvraag

Het kabinet:
A
bestaat uit de koning, ministers en staatssecretarissen
B
bestaat uit de ministers en staatssecretarissen
C
is verantwoordelijk voor de benoeming van de voorzitter van de Tweede Kamer
D
is direct gekozen

Slide 32 - Quizvraag

Tot de grondwettelijke taken van de koning hoort:
A
het opstellen en uitwerken van de troonrede
B
het ondertekenen van wetten
C
het bijwonen van de kabinetsvergaderingen
D
het verdedigen van de belangen van het Koninklijk Huis

Slide 33 - Quizvraag

De ministeriele verantwoordelijkheid:
A
beperkt de macht van de koning
B
zorgt ervoor dat de koning de grondwet niet mag overtreden
C
geeft de koning het recht om de troonrede te schrijven
D
zorgt ervoor dat de koning ter verantwoording kan worden geroepen voor zijn daden

Slide 34 - Quizvraag

Het parlement bestaat uit:
A
75 Eerste Kamer en 150 Tweede Kamerleden
B
De ministers en 150 Tweede Kamerleden
C
De ministers en de 225 Eerste en Tweede Kamer leden
D
150 door het volk gekozen Kamerleden

Slide 35 - Quizvraag

Wetgevende bevoegdheden van de Tweede Kamer zijn:

A
stemrecht, recht van interpellatie en budgetrecht
B
stemrecht, budgetrecht en recht van amendement
C
recht van interpellatie, stemrecht en recht van amendement
D
stemrecht, budgetrecht, recht van amendement en recht van interpellatie

Slide 36 - Quizvraag

Welke rechten horen bij de controlerende taak van de Tweede Kamer?
A
Het recht van motie en het recht van interpellatie
B
het recht van amendement en het recht van motie
C
het budgetrecht en het recht van interpellatie
D
het recht van amendement en het recht van interpellatie

Slide 37 - Quizvraag

Een Tweede Kamerlid zegt in een toespraak: "Nederland is toe aan minder overheid, minder markt en meer samenleving".
Vanuit welke politieke stroming spreekt dit Tweede Kamerlid?
A
Liberalisme
B
Sociaaldemocratie
C
Christendemocratie
D
Fascisme

Slide 38 - Quizvraag