5.2 Het huishoudboekje van de overheid

5.2 Het huishoudboekje van de overheid.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5.2 Het huishoudboekje van de overheid.

Slide 1 - Tekstslide

Van vorige les......
Collectieve goederen:

  • Voorzieningen die de overheid levert en betaalt en waarvan iedereen gebruik kan maken

Slide 2 - Tekstslide

Van vorige les...
Privatiseren:
  • de overheid besteedt taken uit of draagt ze over aan particuliere bedrijven 
  • Wat is er veranderd in de "post sector" nu er sprake is van marktwerking?
  • Waarom privatiseren?
  • Waarom niet?

Slide 3 - Tekstslide

De overheid kan bij het maken van keuzes op economisch gebied informatie en/of advies krijgen van:

  • CBS


  • CPB


  • SER


CBS
  • Centraal Bureau voor de Statistiek
  • Verzamelt informatie over oa economische veranderingen
CPB
  • Centraal Planbureau
  • Onderzoekt wat de gevolgen kunnen zijn van economische beslissingen
SER
  • Sociaal Economische Raad
  • Adviseert over sociaal-economische onderwerpen
  • Bestaat uit werkgevers, werknemers en onafhankelijke deskundigen

Slide 4 - Tekstslide

5.2 Het huishoudboekje van de overheid
Deze les onder andere:
  • Inkomsten gemeenten
  • Begrotingsoverschot of   begrotingstekort
  • Staatsschuld 

Slide 5 - Tekstslide

De overheid maakt ieder jaar een Rijksbegroting.
Let op bij de omschrijving van begroting moet altijd staan dat het over de toekomst gaat. De verwachte inkomsten en de verwachte uitgaven.
In de miljoenennota worden de financiële plannen voor het komende jaar bekend gemaakt. 

Slide 6 - Tekstslide

Inkomsten Rijk

Belastingen en premies
Boetes
Aardgasopbrengsten
Winsten staatsbedrijven

Uitgaven Rijk
  • Uitgaven die alle ministeries gaan doen voor hun plannen
  • Rente over staatsleningen )
  • Aflossing van staatsleningen (oftewel aflossing van staatsschulden)

Slide 7 - Tekstslide

Waarom willen sommige economen liever de staatsschuld aflossen dan het geld gebruiken voor andere dingen voor de samenleving?

Slide 8 - Tekstslide

Directe belastingen: betaal je RECHTSTREEKS aan belastingdienst.
= belasting op inkomen, winst en vermogen. Bijv:
-Loon en inkomstenbelasting
-Dividendbelasting
-Vennootschapsbelasting
-Kansspelbelasting

Indirecte belastingen (=kostprijsverhogende belastingen). Betaal je VIA winkelier aan belastingdienst.
Bijv:
- BTW
- Accijns
- Invoerrechten
-Milieuheffingen


Slide 9 - Tekstslide

Klik hier belasting gemeente Den Haag
Klik met je rechter muisknop om de link te openen


Inkomsten gemeenten
  • Een gemeente krijgt een deel van het geld/ budget van het Rijk ("Gemeentefonds"). 
  • Gemeentelijke belastingen en heffingen                           (denk aan: ozb, hondenbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, etc.)

Slide 10 - Tekstslide

inkomsten gemeente

Gemeente en provinciefonds
Onroerendzaakbelasting
Rioolheffing
Afvalstoffenheffing
Hondenbelasting


uitgaven gemeente

Infrastructuur
Subsidies verlenen
Onderwijs
Sportvoorzieningen
 Aanleg bedrijventerreinen

Slide 11 - Tekstslide

Begrotingsoverschot
De overheid denkt meer inkomsten te gaan hebben dan dat ze gaan uitgeven 
Begrotingstekort
De overheid denkt meer uitgaven te gaan hebben dandat er aan inkomsten binnen komt 

Slide 12 - Tekstslide

Staatsschuld= overheidsschuld= totaal van alle leningen die de overheid heeft.
  • overheidsschuld neemt toe als de overheid een tekort heeft. Want dan gaan ze lenen.
  • overheidsschuld neemt af als de overheid een overschot heeft. Want dan lossen ze af.

Slide 13 - Tekstslide

Overheidstekort?
* Er moet geld geleend worden: gevolg: er moet ook rente betaald worden: dit geld kan dus niet aan iets anders in het land worden besteed.
* Hoe komt de overheid aan geld? Ze lenen bv geld bij pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen. Of ze lenen van het buitenland of eigen burgers (staatsobligaties)
* Mag dit tekort onbeperkt groot worden?
 Nee: Het tekort mag niet groter zijn dan 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp), de schuld mag niet hoger zijn dan 60 procent van het bbp. (vanuit de EU opgelegd)

Slide 14 - Tekstslide

Indirecte belastingen heten zo omdat je ze
A
meteen moet betalen
B
niet meteen hoeft te betalen
C
rechtstreeks aan de overheid betaalt
D
via een winkelier aan de overheid betaalt.

Slide 15 - Quizvraag

Belastingen zijn de grootste inkomstenbron van onze overheid
A
juist
B
onjuist

Slide 16 - Quizvraag

OZB staat voor
A
onaangeroerdezaak-belasting
B
onroerendezaak-belasting
C
onaangetastezaak- belasting
D
onverdrachtzaak- belasting

Slide 17 - Quizvraag

Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, is er een
A
begrotingsoverschot
B
begrotingsevenwicht
C
begrotingsaanbod
D
begrotingstekort

Slide 18 - Quizvraag

Welke is/ zijn geen voorbeelden van directe belasting
A
Inkomstenbelasting
B
Accijns
C
Vennootschapsbelasting
D
Btw

Slide 19 - Quizvraag

Belasting die verwerkt zitten in de prijs van een product, noem je
A
Indirecte belasting
B
Directe belasting

Slide 20 - Quizvraag

Belasting over inkomen, winst en vermogen is
A
Indirecte belasting
B
Directe belasting

Slide 21 - Quizvraag

De gemeente mag zelf belasting heffen en krijgt ook geld van de rijksoverheid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quizvraag

Koopprijs € 210.000
WOZ-waarde € 190.000
OZB-belasting is 0,1397%
Hoeveel belasting moet je betalen?
A
293,37
B
2100
C
265,43
D
2654,30

Slide 23 - Quizvraag

Wat gaat er van het brutoloon van een werknemer af?
A
BTW
B
Premie sociale zekerheid
C
Loon belasting
D
Loonbelasting en premie sociale zekerheid

Slide 24 - Quizvraag

EXTRA UITLEG

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

0

Slide 27 - Video

0

Slide 28 - Video

0

Slide 29 - Video

0

Slide 30 - Video

0

Slide 31 - Video