werk-werkte-gewerkt
1. Ik werk nu op school. or Hij werkt nu op school.
2. Hij werkte vorige week op school. or Wij werkten vorige week op school
3. Ik heb heel vaak op school gewerkt. or Hij heeft heel vaak op school gewerkt.
4. Ik zal elke dag op school werken. or Jullie zullen elke dag op school werken.
Tip: You may use the same sentence, just make sure that your times (present/ past/ perfect) are matching your verb conjugations.
Example: Ik loop gisteren naar het winkelcentrum.
nu/ vandaag/ straks/ om acht uur etc....