Cap 1 - les 4

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Come siempre tres veces al día.
Tú of usted?

1. tú
2. usted

Entrena todos los días.
Tú of usted?

1. tú
2. usted

Beba mucha agua.
Tú of usted?

1. tú
2. usted

Usted (kopen)______cuatro kilo de patatas.

1. compra
2. escuche
3. venda
4. compre

NO (usted, kopen)______cuatro kilo de patatas.

1. compra
2. escuche
3. venda
4. compre

Tú (bereiden)_____la comida esta noche.

1. preparas
2. prepara
3. compra
4. compre

No(tú, bereiden)_______ la comida esta noche.

1. preparas
2. prepares
3. compra
4. compre

Tú (reizen)_____cada año a España para visitarme.

1. compra
2. viaja
3. descansa
4. mira

(Vosotros, reizen)______ cada año a España para visitarme.

1. viajáis
2. viajad
3. descansad
4. miráis

Lees de volgende zinnen en kies de juiste werkwoordstijden. 

Imperativo

Presente perfecto

Presente

Alex come muchos chocolates

Marc ha roto su móvil.   

Empezad a hablar

Estoy en mi colegio, se llama Wolfert Tweetalig. 

¡Isan abre la puerta!

¿Habéis ido a Valencia?

No comas con la boca llena

Hoe maak je de gebiedende wijs?

Als je de gebiedende wijs “bevestigend” gebruikt, dan gebruik je de volgende vormen:

Hoe maak je de gebiedende wijs?

Als je de gebiedende wijs ONTKENNEND gebruikt, dan gebruik je de volgende vormen:

Vocabulario - la ruta

Traduce las frases, usando SÓLO las frases clave

PP:

1. Hoe kan ik naar de toeristeninformatie gaan?

2. Hoe kom ik bij het busstation?

3. Is het dichtbij?

4. Welke bus moet ik nemen?

5. Welke halte moet ik uitstappen?

PC:

1. U moet de bus nemen

2. Ja, ga hier linksaf en dan de eerste straat 

rechts. Daar is het.

3. Ja, ik denk 4 minuutjes te voet

4. Eerst, neem lijn 13, stap uit bij de tweede halte 

'Barceloneta', en neem lijn 4.

5. Stap uit bij de halte 'Plaza Catalunya'.

Klaar? begin aan ejercicio 33

=>

¿Adónde va la profesora? 

Escucha las instrucciones