Nectar Hfst 11 toets voorbereiding

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

De genen voor een eigenschap zijn verschillend
De waarneembare eigenschappen van een organisme
Erfelijke informatie die een organisme van zijn ouders heeft gekregen
Reductiedeling, maken van geslachtscellen
Normale celdeling, maken van lichaamscellen
De genen voor een eigenschap zijn gelijk
Overheersende gen
Onderdrukte gen
Beide genen hebben net zoveel invloed
Een opgerolde streng DNA verzameld in de celkern
Stukje DNA dat informatie van een eigenschap bevat
Homozygoot
Mitose
Meiose
Genotype
Fenotype
Heterozygoot
Dominant
Recessief
Intermediair 
Chromosoom 
Gen

Slide 3 - Sleepvraag


Het fenotype wordt bepaald door de erfelijke eigenschappen en de omgeving.
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag



In de afbeelding hierboven zie je hoe bij de reductiedeling uit één speciale cel twee zaadcellen ontstaan.
Jaxx zegt dat beide zaadcellen die ontstaan zijn een verschillend genotype hebben. Heeft hij gelijk? 

A
Juist, chromosomenparen zijn nooit hetzelfde
B
Onjuist, chromosomenparen zijn altijd hetzelfde

Slide 5 - Quizvraag


Albinisme wordt veroorzaakt door een recessief gen, het dominante gen geeft geen albinisme. Wanneer kunnen kinderen albinisme krijgen?

A
Als de ene ouder homozygoot domininant is en de andere homozygoot recessief.
B
Als de ene ouders homozygoot dominant is en de andere heterozygoot.
C
Als beide ouders heterozygoot zijn.

Slide 6 - Quizvraag


Tigo zegt: Het fenotype wordt bepaald door de erfelijke eigenschappen en de omgeving.
Mads zegt: Het genotype ligt vast, deze kun je niet aanpassen.
Wie heeft er gelijk?
A
Tigo
B
Mads
C
Tigo & Mads
D
Geen van beiden

Slide 7 - Quizvraag

23
46
Hoeveel chromosomen bevatten de onderstaande lichaamscellen afkomstig van een mens?

Slide 8 - Sleepvraag


Hiernaast zie je een deel van de chromosomenkaart van een mens.
Je ziet hier een deel van de chromosomen van een jongen.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Ze je in de afbeelding hiernaast de meiose of mitose?
Ze je in de afbeelding hiernaast de meiose of mitose?
A
Meiose
B
Mitose
C
Beiden
D
Niet te zeggen

Slide 10 - Quizvraag


Hoe noem je het als de genen voor een eigenschap verschillend zijn?

A
Homozygoot
B
Heterozygoot

Slide 11 - Quizvraag


De ziekte van Duchenne is een aangeboren spierziekte die wordt veroorzaakt door een recessief gen op het X-chromosoom.
Wie hebben meer kans op de ziekte van Duchenne, mannen of vrouwen? Leg je antwoord uit.

A
Mannen, omdat deze maar éen X-chromosoom hebben. Als ze dus een chromosoom met het gen de ziekte van Duchenne krijgen, krijgen ze deze ziekte ook.
B
Vrouwen, omdat het kan het zijn dat het andere x-chromosoom het dominante gen heeft waardoor je niet ziek wordt.

Slide 12 - Quizvraag


Bij een bloemensoort komen meerdere kleuren voor door intermediaire overervering. Wanneer rode en witte bloemen (P) gekruist worden ontstaan er roze bloemen (F1).
Twee roze bloemen (F1) worden onderling gekruist. 
Welke fenotypes verwacht je bij de nakomelingen (F2)?
A
Rode bloemen 50% Roze bloemen 25% Witte bloemen 25%
B
Rode bloemen 50% Witte bloemen 50% Roze bloemen 0%
C
Rode bloemen 25% Witte bloemen 25% Roze bloemen 25%
D
rode bloemen 25% roze bloemen 50% witte bloemen 25%

Slide 13 - Quizvraag


Het kunnen rollen van je tong is afhankelijk van de aanwezigheid van een dominant gen.
Een zwangere moeder, die haar tong niet kan rollen, krijgt een kind met een vader die dit wel kan. Deze vader is heterozygoot voor deze eigenschap.

Hoe groot is de kans dat hun kind later kan tongrollen?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 14 - Quizvraag


Thijn heeft bij de supermarkt zaden van een moestuinplantje gekregen. Hij besluit de zaden in de potjes met grond te doen en geeft ze regelmatig water. De zaadjes ontkiemen en het plantje gaat groeien. Wat kun je zeggen over het genotype en fenotype na ontkieming?
A
genotype: verandert fenotype: verandert
B
genotype: verandert fenotype: blijft het zelfde
C
genotype: blijft het zelfde fenotype: verandert
D
genotype: blijft het zelfde fenotype: blijft het zelfde

Slide 15 - Quizvraag


Het gen voor krullend haar is dominant (A), dat voor stijl
haar is recessief (a). Een vrouw die homozygoot is voor stijl
haar krijgt vier kinderen van een man met krullend haar
(zie afbeelding). Wat is het fenotype van kind P?
A
krullend haar
B
stijl haar
C
aa
D
Aa

Slide 16 - Quizvraag



Hiernaast zie je een deel van de stamboom van de familie van Lenthe.
Is de aandoening van Lenthe een recessieve of een dominante aandoening
Of kun je dat met behulp van deze stamboom niet bepalen?

A
recessieve aandoening
B
dominante aandoening

Slide 17 - Quizvraag

Een eeneïge tweeling hebben dezelfde chromosomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag


Door radioactieve straling kunnen er veranderingen in het erfelijk materiaal onstaan. Hoe wordt zo'n verandering in het erfelijk materiaal genoemd?

Slide 19 - Open vraag




Albinisme is een recessieve erfelijke aandoening waarbij iemand te weinig pigment
aanmaakt. Hierdoor heeft iemand met albinisme wit haar, een bleke huid en lichte
ogen. Een homozygote gezonde vrouw, krijgt samen met haar man die albinisme heeft een kind. Hoe groot is de kans dat dit kind albinisme heeft?

Maak een kruisingsschema om je antwoord te bepalen.


Slide 20 - Open vraag


Wanneer is iemand een drager van een ziekte?

Slide 21 - Open vraag


Meiose vindt plaats bij vrouwen in de eierstokken.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quizvraag



Anika is bij een kliniek geweest waar alles wel via de regels ging. Zowel Anika als de donor is gezond en geen drager van het syndroom van Down.
Toch blijkt haar kind geboren te zijn met het syndroom van Down.
Hoe kan het syndroom van Down ontstaan zijn?


A
Doordat Anika in de eerste weken van de zwangerschap medicijnen moest gebruiken tegen misselijkheid
B
Doordat Anika tijdens de zwangerschap een virusinfectie gekregen.
C
Doordat er iets mis is gegaan bij de vorming van de geslachtscellen

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide