Unit 2 - Four Corners: Arizona, Utah, New Mexico and Colorado - Lesson 5

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Booktest

- Ik kan vragen beantwoorden over het boekje dat ik heb gelezen.

-

Reading

2nd form

Booktest

Grammar

 Ik snap wat vraagwoorden zijn, kan deze benoemen en kan ze toepassen in een zin

- Ik kan de aanwijzende voornaamwoorden benoemen en toepassen in een zin

- Ik kan een korte notitie maken in het Engels

- Ik kan een kort bericht schrijven in het Engels

- Ik kan een dier omschrijven

Heb jij je huiswerk gemaakt?

1. Ja
2. Nee

Huiswerk wel gemaakt? Hoe ging het? Was het moeilijk/makkelijk?

Huiswerk niet gemaakt? Waarom niet?

Vraagwoorden

Vraagwoorden

vraagwoorden

Grammar Vraagwoorden

Bestudeer de vraagwoorden!

Wanneer ik een vraag maak met een vraagwoord, waar staat dat vraagwoord dan?

1. einde van de zin
2. begin van de zin
3. halverwege de zin
4. voor het werkwoord

Wat is een voorbeeld van een vraagwoord?

1. they
2. you
3. I
4. how

Vraagwoorden
..... is he now? He is at home.

1. where
2. what
3. when
4. who

Vraagwoorden
... is your name? Carol.

1. Who
2. What
3. How
4. Where

Welk vraagwoord hoort voor de zin?
.... were you born? In 2007

1. when
2. where
3. what
4. how

Ik wil ergens een reden voor weten.
Welk vraagwoord gebruik ik?

1. Which
2. How
3. When
4. Why

Kies het goede vraagwoord:
.............. is my bag? I lost it.

1. who
2. why
3. where
4. when

Wat is een voorbeeld van een vraagwoord?

1. me
2. why
3. are
4. I

Vraagwoorden
... is Susan's party? It's on Friday.

1. Who
2. What
3. When
4. Where

Ik wil iets weten over een keuze.
Welk vraagwoord gebruik ik?

1. What
2. Which
3. Who
4. Why

Welk vraagwoord hoort voor de zin?
..... is her name? It's Sara.

1. what
2. when
3. who
4. where

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een persoon?

1. how
2. who
3. why
4. when

Welk vraagwoord gebruik je als je vraagt naar een plaats?

1. when
2. what
3. who
4. where

Ik snap de vraagwoorden

1. Helemaal!
2. Helemaal niet!
3. Een beetje
4. Best wel

Aanwijzende voornaamwoorden

Ik at een oliebol

i  - a

e - o 

	Dichtbij	Verweg
1	Th i s	Th a t
2+	Th e se	Th o se

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

I never go to .....
shop over there. It's too expensive

1. this
2. that
3. these
4. those

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Look at ..... T-shirt here! It's really cool!

1. this
2. that
3. these
4. those

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Are ... your shoes outside?

1. this
2. that
3. these
4. those

Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in:

Are ..... your glasses on the table here?

1. this
2. that
3. these
4. those

2.5: 2, 4, 5, 6, 7 

2.4: 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, Test Yourself 

2.5: 2, 4, 5, 6, 7 

2.5:  3, 8, 9, 10, 11 + test yourself

Wat hebben we vandaag gedaan?

Vragen?