De nieuwe grondwet GL

De nieuwe grondwet (Kader/GL
Wat leer jij deze LessonUp? 

  1. Leerdoel 2
  2. Leerdoel 7
  3. Leerdoel 11


Bekijk de filmpjes, maak de opdrachten en maak aantekeningen in je klapper  
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De nieuwe grondwet (Kader/GL
Wat leer jij deze LessonUp? 

  1. Leerdoel 2
  2. Leerdoel 7
  3. Leerdoel 11


Bekijk de filmpjes, maak de opdrachten en maak aantekeningen in je klapper  

Slide 1 - Tekstslide

De nieuwe grondwet

Slide 2 - Tekstslide

Nederland wordt een parlementaire democratie in 1848.
In bovenstaande video legt de (oud) Kamervoorzitter uit wat een parlementaire democratie is. Bekijk de video en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides.
( Geen geluid? Zet via YouTube de ondertiteling aan )

Slide 3 - Tekstslide

Nederland is een parlementaire democratie. Wie heeft de macht volgens het filmpje in Nederland?
A
De bevolking van een land
B
De koning
C
De gemeenteraadslieden
D
De raad van state

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vaak kiezen we normaalgesproken een nieuw parlement en hoe doen we dat volgens het filmpje?

Slide 5 - Open vraag

In een parlementaire democratie wordt de bevolking van het land vertegenwoordigd door het parlement. Klopt deze stelling?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel leden heeft het Nederlandse parlement samen?
A
250
B
150
C
75
D
225

Slide 7 - Quizvraag

Klassieke grondrechten.
Nog voor de nieuwe grondwet werd geschreven waren er in Nederland al wetten en klassieke grondrechten. Deze werden door Thorbecke ook overgenomen en vormen de basis van de huidige grondwet.

Slide 8 - Tekstslide

5 klassieke grondrechten
1. Vrijheid van godsdienst
2. Vrijheid van meningsuiting
3. Vrijheid van drukpers (media)
4. Vrijheid van vereniging en vergadering
5. Vrijheid van onderwijs

Slide 9 - Tekstslide

Welk klassiek grondrecht vind jij het belangrijkst? Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Open vraag

Veranderingen in de wet
- De koning leverde zijn macht in aan de regering. Hij mocht niets zelf meer beslissen.
- De macht kwam te liggen bij drie verschillende groepen (De wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht)
- Rechtstreekse verkiezingen.

Slide 11 - Tekstslide

1. De koning verliest zijn macht. 
Willem wilde eigenlijk zijn macht niet kwijt, maar ging toch akkoord. Hij mocht zelf niets meer beslissen. 

Er kwam ministeriele verantwoordelijkheid


Koning Willem II

Slide 12 - Tekstslide

Deze ministeriële verantwoordelijkheid betekende voor de koning dat hij niets meer mocht zeggen waarmee de ministers het oneens waren.  De ministers werden dus verantwoordelijk voor de daden en uitspraken van de koning.

Slide 13 - Tekstslide

2. De macht werd verdeeld in drie 'stukken'

1. De macht om wetten te maken. Dit is de wetgevende macht. (het parlement).
2. De macht om wetten uit te voeren. Dit is de wetgevende macht. (de regering). 
3. De macht om mensen te straffen. Dit is de rechterlijke macht. (rechters). 

Slide 14 - Tekstslide

3. Rechtstreekse verkiezingen
De vertegenwoordigers die in het parlement kwamen werden nu rechtstreeks gekozen voor de bevolking.

Eerder was het zo dat als je van adel was ( bijvoorbeeld een hertog of een graaf ) of als je erg rijk was je meer kans maakte om volksvertegenwoordiger te worden of minister. Nu kreeg iedereen een gelijke kans om een stukje macht te krijgen. 

Slide 15 - Tekstslide

Deze rechtstreekse verkiezingen komen op drie manieren voor;

1. Gemeenteraadsverkiezingen (Gemeente)
2. Provinciale verkiezingen (Provincies)
3. Parlementsverkiezingen (Landelijk)

Slide 16 - Tekstslide

Welke rol heeft de koning nu in Nederland?

Slide 17 - Open vraag

In hoeveel stukken is de macht in 1848 gedeeld?
A
5
B
2
C
3
D
1

Slide 18 - Quizvraag

Welke macht hoort er in Nederland niet bij?
A
De presidentiële macht
B
De uitvoerende macht
C
De wetgevende macht
D
De rechtsprekende macht

Slide 19 - Quizvraag

Welke macht hoort er in Nederland niet bij?
A
De presidentiële macht
B
De uitvoerende macht
C
De wetgevende macht
D
De rechtsprekende macht

Slide 20 - Quizvraag

Vind jij de manier waarop we nu stemmen goed? Of zou je het graag anders zien? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag