Grammatica woordsoorten herhaling - 2 kgt

Grammatica woordsoorten 
- 2 kgt
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten 
- 2 kgt

Slide 1 - Tekstslide

Dinsdag 18 april
Toets grammatica 1.7, 2.7, 3.7, 4.7 en 5.7

(woordsoorten: lw, zn, ww, bn, vz, psv, bzv, htw, rtw, zww, hww, av, vrv)
(zinsdelen: pv, wg, o, lv, mv, bwb)

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hoeveel lidwoorden staat er in de zin:

De leerling heeft het huiswerk gemaakt.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 4 - Quizvraag

Hoeveel lidwoorden staat er in de zin:

Het regent, waardoor de straat nat wordt.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Hoeveel zelfstandig naamwoorden staan er in de zin?

De slimme leerling had zijn opdracht snel gemaakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?

Tim is tijdens de voetbalwedstrijd geschopt door een tegenstander.
A
tijdens, tegenstander
B
tegenstander
C
tegenstander, voetbalwedstrijd
D
Tim, tegenstander, voetbalwedstrijd

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Hoeveel bijvoeglijk naamwoorden staan er in de zin?

Het dure mobieltje was gevallen op de harde tafel.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in deze zin?

De knappe fotograaf was blij.
A
knappe, fotograaf
B
fotograaf, maakte
C
knappe
D
knappe, blij

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Hoeveel voorzetsels staan er in deze zin?

Tijdens de les moet je goed opletten.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

In de vakantie ga ik op wintersport.
A
in, op
B
in, de, op
C
in, de
D
de, op

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Hoeveel telwoorden staan er in deze zin?

Veel leerlingen hebben de laatste toets goed gemaakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quizvraag

Wat zijn de telwoorden in deze zin?

Het was de eerste keer dat hij een negen had gehaald.
A
eerste, keer
B
eerste, keer, negen
C
keer, negen
D
eerste, negen

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Hoeveel persoonlijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Hij had geen zin om aan zijn huiswerk te werken.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 20 - Quizvraag

Wat zijn de persoonlijk voornaamwoorden in deze zin?

Ze zijn niet bang voor ons.
A
ze
B
ze, zijn
C
zijn, ons
D
ze, ons

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Hoeveel bezittelijk voornaamwoorden staan er in deze zin?

Ze had vandaag haar nieuwe kleren aan.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 23 - Quizvraag

Wat zijn de bezittelijk voornaamwoorden in deze zin?

Er komen veel katten in onze achtertuin.
A
veel
B
onze
C
veel, onze
D
onze, achtertuin

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Ik loop op straat.

Wat voor werkwoord is 'loop'?
A
hww
B
zww

Slide 27 - Quizvraag

Hij heeft een broodje gegeten.

Wat voor werkwoord is 'heeft'?
A
hww
B
zww

Slide 28 - Quizvraag

Hij zou hard kunnen rennen.

Welk werkwoord is het zelfstandig werkwoord (zww) in deze in?
A
zou
B
kunnen
C
rennen

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Hoeveel aanwijzend voornaamwoorden staan er in de onderstaande zin?

De jongen is zijn tas vergeten. Die staat nog thuis.
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Hoeveel vragend voornaamwoorden staan er in de onderstaande zin?

Waarom weten jullie niet wie er heeft gewonnen?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 34 - Quizvraag