verkleinwoorden

vandaag
Leg je lesboek, schrift en etui op tafel.
  • planning bespreken
  • LessonUp/uitleg: verkleinwoordjes
  • aan de slag 
  • afsluiting 
Welkom bij het vak Nederlands
Wat gaan we doen?

Leg je lesboek, schrift, en etui op de tafel
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

vandaag
Leg je lesboek, schrift en etui op tafel.
  • planning bespreken
  • LessonUp/uitleg: verkleinwoordjes
  • aan de slag 
  • afsluiting 
Welkom bij het vak Nederlands
Wat gaan we doen?

Leg je lesboek, schrift, en etui op de tafel

Slide 1 - Tekstslide

nog even dit
herhaling 
instructie 
maken 

Slide 2 - Tekstslide

nog even dit

  • huiswerk staat (ook als ik niet aanwezig)ben online (Nieuw Nederlands.
  • a.s. donderdag en volgende week ben ik niet aanwezig maar ik kijk wel mee online!!
  • DENK aan je opdracht!! Classroom

Slide 3 - Tekstslide

Verbanden tussen zinnen
Er zijn bepaalde signaalwoorden die altijd bij een bepaald verband horen - blz. 232

opsomming: ook, bovendien, en, ten slotte
tegenstelling: maar, echter, toch
tijdsverloop: eerst, daarna, vroeger, nu
oorzaak-gevolg: daardoor, doordat, als gevolg van
reden: omdat, want, namelijk
voorbeeld (toelichtend): bijvoorbeeld, zoals, zo
voorwaarde: als (... dan), tenzij, wanneer
conclusie/samenvatting: dus, kortom, daarom, al met al

Slide 4 - Tekstslide

Verzin een zin met het verband 'tijdsverloop'

Slide 5 - Tekstslide

Verzin een zin met het verband 'tijdsverloop'.

eerst, daarna, nadat, voordat, nu, vervolgens.

Slide 6 - Tekstslide

Verzin een zin met het verband 'opsomming'

Slide 7 - Tekstslide

Verzin een zin met het verband 'opsomming'.

om te beginnnen, en ook, verder, ten slotte.

Slide 8 - Tekstslide

 spelling

Slide 9 - Tekstslide

verkleinwoorden van zelfstandig naamwoorden (zn) 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

verkleinen zn
bank                                               bankje
film                                                 filmpje
prei                                                 preitje
slang                                         slangetje
woning                                         woninkje

Slide 12 - Tekstslide

WOORDEN OP _NG   
      woning> woninkje
Paling> palinkje 
maar voor andere woorden geldt:
kring> kringetje

Slide 13 - Tekstslide

uitzonderingen
Soms moet je vanwege een mogelijke verkeerde uitspraak de schrijfwijze van woorden aanpassen.
eindigt  woord op eenklinker>  verdubbeleln van de klinkers
auto                                 autootje
kar                                    karretje
café                                  cafeetje
pizza                             pizzaatje 

Slide 14 - Tekstslide

woorden op -y
Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op –y ( met een medeklinker ervoor ) schrijf je apostrof.

Bijvoorbeeld:
baby                                     baby’tje
hobby                                 hobby’tje
cowboy                                cowboytje

Slide 15 - Tekstslide

woorden op -y
Bij verkleinwoorden van woorden die eindigen op –y ( met een medeklinker ervoor ) schrijf je apostrof.

MAAR 
als er een klinker voor de -y  staat dan komt er geen apostrof '
dus 
smiley > smileytje

Slide 16 - Tekstslide

i = ie
Eindigt het woord op een op een ii dan wordt het een -ie.
kiwi  kiwietje

Slide 17 - Tekstslide

Extra: afkortingen en cijfers
dvd                         dvd'tje
A4                          A4'tje

Slide 18 - Tekstslide

Extra: afwijkende verkleinvormen
Jongen                     jongetje
Blad                            blaadje
Bril                             brilletje

Slide 19 - Tekstslide

Het lidwoord bij verkleinwoorden
Bij het enkelvoud gebruik je bij verkleinwoorden nooit het lidwoord 'de', maar het lidwoord 'het'.

de dans                              het dansje
de boom                            het boompje  
de opa                                het opaatje
het paard                          het paardje  

Slide 20 - Tekstslide

Een verkleinwoord is altijd een
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 21 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
tostietje
B
tosti'tje
C
tostie'tje
D
tostitje

Slide 22 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
colaatje
B
cola'tje
C
cola-tje

Slide 23 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje
C
laadje
D
ladje

Slide 24 - Quizvraag

Verkleinwoorden
A
woningkje
B
woninkje

Slide 25 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de verkleinvorm van "moment"?

Slide 27 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "etalage"?

Slide 28 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "radio"?

Slide 29 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "verdieping"?

Slide 30 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "cd"?

Slide 31 - Open vraag

Wat is de verkleinvorm van "pony"?

Slide 32 - Open vraag

maken 
verkleinwoorden 
paragraaf 4
1+2+3 
paragraaf 2 
1+2+3 
paragraaf 3
1+2+3 

Slide 33 - Tekstslide