1v herhaling tijdvak 3

De Middeleeuwen






Herhaling tijdvak 3 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De Middeleeuwen






Herhaling tijdvak 3 

Slide 1 - Tekstslide

Tijdvak 3

Slide 2 - Woordweb

Welke gebeurtenis wordt gezien als het einde van de Oudheid en het begin van de Middeleeuwen?
A
De Germaanse volksverhuizingen in Europa.
B
De ondergang van het West-Romeinse Rijk.
C
De ondergang van het Oost-Romeinse Rijk.
D
Het begin van de regeerperiode van Karel de Grote.

Slide 3 - Quizvraag

Leven op het platteland
  • Na de Romeinen verdwenen de steden.

  • De mensen gingen op het platteland wonen: hier was meer veiligheid én meer voedsel.
  • Men ging leven van het platteland.
  • Geen overschotten meer, dus ook geen handel meer.

Slide 4 - Tekstslide

Leven op het platteland


Voor meer veiligheid vroegen veel boeren bescherming aan een rijkere boer of heer in de buurt, in ruil voor (een deel van) hun oogst.

Heren konden veel grond verzamelen: een domein.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen horigen en vrije boeren?
timer
3:00

Slide 7 - Open vraag

Hofstelsel
  • Horigen zijn niet vrij en moeten toestemming vragen aan de heer om het land te mogen verlaten of zelfs om te trouwen.
  • Horigen moeten een deel van de opbrengst afstaan aan de heer.
  • Horigen moesten "herendiensten" verrichten.
  • Dit heet hofstelsel.

Slide 8 - Tekstslide


De hulp van God


  • Het leven van de mensen in de vroege Middeleeuwen was zwaar.
  • Veel van de dingen om hen heen begrepen ze niet.

  • Bij ziektes, natuurrampen of hongersnoden vroegen ze God om hulp.
  • De mensen van de kerk, de geestelijken, hielpen hen hierbij.
  • Hiervoor moesten de boeren wél belasting betalen...

Slide 9 - Tekstslide

Door het harde leven gingen veel mensen
het christendom extra belangrijk vinden. Waarom was dat zo?
A
De mensen hoopten dat God hen zou beschermen tegen honger, ziekte en dood.
B
In de Bijbel staat hoe je betere medicijnen kunt maken en hoe je grotere oogsten kunt krijgen.
C
Als je christen was, mocht je in een klooster wonen. Daar was wel genoeg voedsel.
D
Als je arm, maar goed geleefd had, werd je na je dood erg rijk in de hemel.

Slide 10 - Quizvraag


Het Frankische Rijk
751-870








  • Het Frankische volk kreeg de macht over een groot deel van Europa.
  • De bekendste Frankische koning was Karel de Grote.  
  • In het jaar 800 werd hij zelfs keizer van het Heilige Roomse Rijk

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide


Het leenstelsel

  • Karel de Grote kon zijn land niet alleen besturen.
  • Daarom kreeg hij hulp van vazallen: mannen die met hem meevochten

  • Zijn trouwste vazallen kregen als beloning ieder een gebied in leen. 
  • Zij mochten dit namens hem besturen: zij werden zijn leenmannen.
  • Het leenstelsel heet ook wel: feodalisme

Slide 13 - Tekstslide

Leenheer (koning of keizer)
Leenman (hertog, graaf, bisschop)
Achterleenman (baron, rijke ridders)
Achterachterleenman (minder rijke ridders)

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een hulpje van hem.

Slide 15 - Quizvraag

Welke plicht heeft een leenman?
A
Hij moet in zijn gebied maar doen waar hij zin in heeft (net als Tygo).
B
Hij moet elke ochtend bijtijds opstaan (zoals Jurre).
C
Hij moet trouw beloven aan zijn leenheer.
D
Hij moet delen van zijn gebied doorlenen aan onderleenmannen.

Slide 16 - Quizvraag

Noem de drie standen. Doe het zo:
eerste stand:
tweede stand:
derde stand:

Slide 17 - Open vraag

Welke stand was de grootste?
A
De eerste stand: de adel en de ridders
B
De tweede stand: de geestelijkheid (de monniken)
C
De derde stand: de boeren
D
Ze waren even groot

Slide 18 - Quizvraag

Waarom werden de vroege Middeleeuwen wel de 'donkere' Middeleeuwen genoemd?

Slide 19 - Open vraag

Welke bewering over de vroege middeleeuwen is WAAR?
A
Er was sprake van STEDELIJKE samenleving
B
Het christendom was de staatsgodsdienst
C
Er was een bloeiende handel en geldeconomie
D
Er was sprake van een STANDENSAMENLEVING

Slide 20 - Quizvraag

Leg in eigen woorden uit:
Wat is het verschil tussen leenstelsel en hofstelsel?
timer
5:00

Slide 21 - Open vraag

"Tijdvak 3 heet 'Monniken en Ridders'.
Dat dekt de lading wel!"
EENS
ONEENS

Slide 22 - Poll