Hoofdstuk 3 Kopen

Hoofdstuk 3
Kopen

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
m&mVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1Leerroute 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3
Kopen

Slide 1 - Tekstslide

Welke uitspraak past bij jou?
Aan het einde van de maand .....
A
heb ik nog evenveel geld als aan het begin van de maand
B
heb ik geld te weinig
C
heb ik geld over
D
is alles precies op

Slide 2 - Quizvraag

Kiezen en kopen
Je wilt van alles hebben. Van alles kopen. Maar heb je daarvoor geld genoeg? Wat koop je wel en wat niet? Vaak wil je meer dingen kopen dan je kunt betalen. Je moet dan kiezen. Je prioriteiten stellen. Dat doe je zo: maak een lijstje. Boven aan het lijstje zet je de dingen: 
-die je echt nodig hebt
-die je het belangrijkste vindt.
Daaronder zet je de dingen die je minder belangrijk vindt. Onderaan staan de dingen die misschien leuk zijn, maar niet belangrijk voor je. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Grote stenen: belangrijkste uitgaven
Kiezels: iets minder belangrijk
Zand: materiële dingen die leuk zijn, maar niet van levensbelang

Slide 5 - Tekstslide

Welke prioriteiten heb jij bij het uitgeven van geld?

Slide 6 - Woordweb

Heeft iedereen dezelfde prioriteiten met betrekking tot het kopen van dingen?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quizvraag

Waar is het bedrag dat je uit kan geven afhankelijk van?

Slide 8 - Woordweb

Telefoon A: Je koopt een telefoon voor 80 euro en sluit een abonnement af voor 2 jaar (per maand betaal je 35 euro).

Hoeveel euro ben je na 2 jaar kwijt.
(Je mag een rekenmachine gebruiken.)
A
900
B
910
C
890
D
920

Slide 9 - Quizvraag

Telefoon B: Je koopt een telefoon voor 150 euro en sluit een abonnement af voor 2 jaar (per maand betaal je 30 euro).

Hoeveel euro ben je na 2 jaar kwijt.
(Je mag een rekenmachine gebruiken.)
A
840
B
860
C
870
D
850

Slide 10 - Quizvraag

Welke telefoon is goedkoper?
A
A
B
B

Slide 11 - Quizvraag

Kopen
Als je iets koopt ben je verplicht te betalen. Je ruilt een product voor geld. 

De verkoper moet zorgen dat hij een product verkoopt dat helemaal goed is.
De verkoper heeft recht op geld. 


Slide 12 - Tekstslide

Ruilen
Bij veel winkels mag je ruilen, maar niet altijd. De verkoper is niet verplicht om het artikel terug te nemen. Vaak doen ze dit wel. Dit is om de klant weer terug te laten komen. 
Je kunt er dan of geld voor weer krijgen of een ander product. Ook is er de mogelijkheid om een tegoedbon te krijgen van de verkoper. Deze kun je dan later weer bij hem inleveren. 

Belangrijk: 
-houd je product heel 
-houd je product ongeopend
-bewaar het bonnetje (aankoopbewijs)

Slide 13 - Tekstslide

Wanneer kun je een product niet ruilen?
A
het product is speciaal voor jou gemaakt
B
je vindt het niet leuk
C
het product is op maat gemaakt
D
je hebt het product dubbel

Slide 14 - Quizvraag

Wat is garantie hebben op een product?

Slide 15 - Woordweb

Garantie 
Je hebt er recht op dat het product bij normaal gebruik een bepaalde tijd meegaat. Als dat niet zo is, kun je de verkoper vragen om reparatie of en ander product. 

Dat is wettelijke garantie.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het voordeel van het afsluiten van een verzekering bij duurdere producten?

Slide 17 - Woordweb

Heb jij wel eens iets besteld bij een webshop?
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Online shoppen
Kopen op afstand  is iets kopen via internet, de telefoon of met een bestelbon uit de krant of een tijdschrift. Je gaat dan niet naar de echte winkel. Je koopt op internet.

De verkoper (webshop) is verplicht om de kopen informatie te geven over:
-de kenmerken van een product
-manieren van betalen
-verzendkosten

Slide 19 - Tekstslide

Moet je altijd verzendkosten betalen?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de gebruikelijke termijn van terugsturen bij een online aankoop?
A
10 dagen
B
7 dagen
C
21 dagen
D
14 dagen

Slide 21 - Quizvraag

Terug sturen
De wet beschermt je bij aankopen op afstand. Je hebt 14 dagen bedenktijd. Wil je het toch niet hebben? Dan mag je het terugsturen. Dat moet binnen 14 dagen. Als je een product binnen de bedenktijd terug stuurt, moet de verkoper je geld terug geven.

Slide 22 - Tekstslide

Pakje kwijt? Wie is er verantwoordelijk?
A
Koper (consument)
B
verkoper

Slide 23 - Quizvraag

Wie is er verantwoordelijk voor het product wanneer er een afleverbewijs is?
A
koper (consument)
B
verkoper

Slide 24 - Quizvraag

Pakje kwijt?
Wanneer het pakje kwijt raakt onderweg, dan is de verkoper (webshop) verantwoordelijk.

De webshop is niet meer verantwoordelijk wanneer hij kan bewijzen dat het pakje is afgeleverd.  Dan weet de webshop zeker dat je het pakje hebt ontvangen. 

Slide 25 - Tekstslide

Wanneer is een webshop veilig? Een webshop is veilig bij de volgende kenmerken ......
A
de webshop er goed en netjes uit ziet
B
een groen slotje
C
http://
D
je online een hulpvraag kunt stellen

Slide 26 - Quizvraag

Veilige webshop
Hoe weet je of een webshop veilig is? Dat je ook echt krijgt waarvoor je betaalt?

Kijk dan naar de adresbalk. Dit is de balk bovenaan het beeldscherm. Je ziet in de adresbalk het adres van de webshop staan. Bijvoorbeeld: http://www.xxxx.nl.

Een website is zeker veilig als je het volgende in de adresbalk ziet staan:
-een groen slotje
-http://

Slide 27 - Tekstslide