3.2 Waarvoor zou je sparen?

Terugblik Huiswerk 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Terugblik Huiswerk 

Slide 1 - Tekstslide

Opgave 2 

Slide 2 - Tekstslide

Opgave 7
- Hij wil geen contant geld vanwege het risico op overvallen.
 - Hij verkoopt etenswaren en wil geen contant geld in verband met de hygiëne.
 - Hij is minder tijd kwijt aan geld tellen en wisselgeld geven.
 - Hij heeft te hoge kosten voor het aanhouden van contant geld (denk aan een speciale kassa, het storten van contant geld bij de bank, enzovoort).

Slide 3 - Tekstslide

Opgave 8
a In 2017 waren er 371.870 – 10.000 = 361.870 betaalautomaten.
 b 10.000 ÷ 361.870 × 100% = 2,8% gestegen.

Slide 4 - Tekstslide

Opgave 10
a Voordeel:
  - het gaat sneller
  - je hoeft geen pincode te onthouden.
  Nadeel:
  - een ander kan jouw pasje misbruiken
  - als je vaak contactloos betaalt, kun je je pincode vergeten.
 b Contant betalen. Als je met een pinpas betaalt, heb je minder besef van hoeveel je uitgeeft. Met een vast bedrag per week in je portemonnee, zie je hoe snel het opgaat.

Slide 5 - Tekstslide

Opgave 11
a iDeal € 81,91
  Creditcard € 74,21
  AfterPay € 72,00
  Berekeningen:
  iDeal: €42.920.000.000 ÷ 524.000.000 = € 81,91
  Creditcard: € 7.050.000.000 ÷ 95.000.000 = € 74,21
  AfterPay: € 450.000.000 ÷ 6.250.000 = € 72
 b Als je betaalt met een creditcard, schiet de creditcardmaatschappij het bedrag voor. Het wordt pas aan het eind van de maand van je rekening afgeschreven.

Slide 6 - Tekstslide

Opgave 13
Oud saldo: € 124,50 tegoed
 Ontvangen: € 34,75 +
 Betaald: € 548,00 – (€ 10 + € 476 + € 62)
 Nieuw saldo: - € 388,75 in de min, dus een debetsaldo

Slide 7 - Tekstslide

3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 8 - Tekstslide

3.2 Waarvoor zou je sparen?
Leerdoelen van deze les:
  • Je weet welke spaarmotieven er zijn
  • Je weet wat voor verschillen er in spaarrekeningen zijn
  • Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente

Slide 9 - Tekstslide

Redenen om te sparen
Sparen voor een doel
Sparen uit voorzorg
Sparen voor rente

Slide 10 - Tekstslide

  • Sparen
  • Het niet uitgeven van je geld
3.2 Waarvoor zou je sparen? 

Slide 11 - Tekstslide

  • 1. Variabele rente: 
De bank kan het rentepercentage veranderen
Soorten rente

Slide 12 - Tekstslide

  • 2. Vaste rente: 
Het rentepercentage blijft hetzelfde
Soorten rente

Slide 13 - Tekstslide

  • -> Spaardeposito
  • Je zet het geld voor een afgesproken tijd op een rekening( kan er niet vanaf halen!)
Soorten rente

Slide 14 - Tekstslide

  • Enkelvoudige rente 
  • -> je krijgt rente aan het einde van het jaar uitbetaald



Enkelvoudige rente = spaarbedrag : 100 x rentepercentage x jaren
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 15 - Tekstslide

  • Enkelvoudige rente 
  • -> wat gebeurt er met je spaargeld?


3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 16 - Tekstslide

  • Enkelvoudige rente 
  • -> je spaarbedrag blijft dus gelijk!



Enkelvoudige rente = spaarbedrag : 100 x rentepercentage x jaren
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld
Mikail heeft 3 scooter verkocht voor €1.100. Hij zet dit op een spaardeposito. hij krijgt 0,4% rente.
Welk bedrag aan rente krijgt hij na 1 jaar?

Slide 18 - Tekstslide

Antwoord voorbeeld
A.1.100/100*0.4=€ 4,40

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld

Hoeveel rente heeft Mikail in 5 maanden opgebouwd?

Slide 20 - Tekstslide

Antwoord voorbeeld
B.4.40/12*5= €1,83

Slide 21 - Tekstslide

Blz 76 opgave 7

Slide 22 - Tekstslide

Blz 76 opgave 7

Slide 23 - Tekstslide

3.2 Waarvoor zou je sparen?
Leerdoelen van deze les:
  • Je kunt uitleggen wat het gevolg van inflatie is voor de koopkracht van je spaargeld
  • Je kunt rente berekenen met samengestelde rente

Slide 24 - Tekstslide

  • Samengestelde rente
  • -> de rente wordt bijgeschreven op je rekening
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 25 - Tekstslide

  • Samengestelde rente
  • -> het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
3.2 Waarvoor zou je sparen?

Slide 26 - Tekstslide

3.2 Wat levert sparen op? 

Samengestelde rente = 
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 27 - Tekstslide

  • Noëmi heeft €2.500 op haar spaarrekening. Zij krijgt 1,4% rente (ga uit van samengestelde rente).
  • Hoeveel heeft ze na een jaar op haar rekening staan

  • Hoeveel heb je na twee jaar op haar rekening staan

3.2 Wat levert sparen op? (deel 2)
0,014 x (2.500) = 35
2.500 + 35 = €2.535
1
0,014 x (2.535) = 35,49
2.535 + 35,49 = €2.570,79
2
Samengestelde rente =
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 28 - Tekstslide

  • Priscilla heeft op 1 januari €15.800 op haar spaarrekening de rente is 0,7%. De rente wordt ieder jaar op haar rekening bijgeschreven. Bereken het bedrag dat na drie jaar op haar spaarrekening staat

Opgave 9
Samengestelde rente =
rentepercentage/100 x (spaarbedrag + bijgeschreven rente)
of
(1 + rentepercentage/100)^jaren x spaarbedrag

Slide 29 - Tekstslide

  •  0,7 ÷ 100 × € 15.800 = € 110,60 Oftewel€ 15.800 + € 110,60 = € 15.910,60 na 1 jaar
  •  0,7 ÷ 100 × € 15.910,60 = € 111,37 Oftewel € 15.910,60 + € 111,37 = € 16.021,97 na 2 jaar
  •  0,7 ÷ 100 × € 16.021,97 = € 112,15 Oftewel € 16.021,97 + € 112,15 = € 16.134,12 na 3 jaar

Opgave 9

Slide 30 - Tekstslide

Opgave 10, 12, 13
Maken in de les/ Huiswerk

Slide 31 - Tekstslide

Paragraaf 3.1 en 3.2
Herhalingsopgave BLZ 88

Slide 32 - Tekstslide

4. Tussen 2010 en 2018 nam het aantal contante betalingen aan de kassa af van 4,37 miljard betalingen in 2010 tot 2,53 miljard in 2018. 

Bereken met hoeveel procent het aantal contante betalingen is veranderd tussen 2010 en 2018 en geef aan of het een stijging of een daling is.

Wat is ook alweer de formule om dit te berekenen?
Herhalingsopgave 3.1 opgave 4

Slide 33 - Tekstslide

4. Tussen 2010 en 2018 nam het aantal contante betalingen aan de kassa af van 4,37 miljard betalingen in 2010 tot 2,53 miljard in 2018. 
(Nieuw-oud)/oud*100%

(2,53 – 4,37) ÷ 4,37 × 100% = - 42,1% het is een daling van 42,1% 
Herhalingsopgave 3.1 opgave 4

Slide 34 - Tekstslide

Finn heeft 40 euro op zijn rekening en wilt EAFC 24 kopen voor 65 euro. Zijn pas wordt geweigerd.

Waarom zouden jongeren zoals Finn niet debet kunnen staan op hun rekening?
Herhalingsopgave 3.1 opgave 6

Slide 35 - Tekstslide

Als je rood mag staan, kom je gauw in de verleiding meer uit te geven dan je op je rekening hebt. Zo krijg je een schuld en daar kom je vaak moeilijk van af.
Herhalingsopgave 3.1 opgave 6

Slide 36 - Tekstslide

Daan heeft op 16 maart een tegoed op zijn bankrekening van €32,45 . Op 17 maart ontvangt hij via de bank €389,54 en betaalt hij €647,18. 

Bereken het nieuwe saldo van Daan na 17 maart. Schrijf erbij of dit een creditsaldo of debetsaldo is.
Herhalingsopgave 3.1 opgave 7

Slide 37 - Tekstslide

Begintegoed € 32,45 tegoed
     € 389,54 +
     € 647,18 –
   - € 225,19 in de min, dus een debetsaldo van € 225,19

Herhalingsopgave 3.1 opgave 7

Slide 38 - Tekstslide

Salmaan heeft op 1 januari €3.600 op zijn spaarrekening staan. De rente is 0,8%. Na vijf maanden boekt hij zijn spaartegoed inclusief de opgebouwde rente, over naar zijn betaalrekening.

Bereken het bedrag dat Salmaan naar zijn betaalrekening overboekt.
Herhalingsopgave 3.2 opgave 10

Slide 39 - Tekstslide

Rente na 1 jaar 0,8 ÷ 100 × € 3.600 = 0,008 × € 3.600 = € 28,80
 Na vijf maanden: € 28,80 ÷ 12 × 5 = € 12
 € 3.600 + € 12 = € 3.612 boekt Salmaan naar zijn betaalrekening over.

Herhalingsopgave 3.2 opgave 10

Slide 40 - Tekstslide

Pem denkt: 'Wat Salmaan kan kan ik ook, maar dan beter!' Pem heeft €1640 op haar spaarrekening en krijgt 0,3% rente. Ga uit van samengestelde rente.

Bereken met een groeifactor hoeveel het spaartegoed van Pem is na drie jaar
Herhalingsopgave 3.2 opgave 12

Slide 41 - Tekstslide

0,3 ÷ 100 = 0,003. De groeifactor is 1 + 0,003 = 1,003.
 € 1.640 × 1,003 × 1,003 × 1,003 = € 1.654,80

Of €1.640* 1,003^3=
Herhalingsopgave 3.2 opgave 12

Slide 42 - Tekstslide

Herhalingsopdrachten
P 3.1 vraag 1, 2, 3, 5

Aan de slag!

Slide 43 - Tekstslide

Herhalingsopdrachten
P 3.2 vraag 8, 9 , 11, 13

Aan de slag!

Slide 44 - Tekstslide