Les 4 Opbouw en indeling 1.4

Lezen, Luisteren, Kijken 

H 1.4 Opbouw en indeling 
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen, Luisteren, Kijken 

H 1.4 Opbouw en indeling 

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel


  • je weet hoe een tekst is opgebouwd 
  • je weet snel de weg te vinden in een tekst
  • je begrijpt een tekst beter

Slide 2 - Tekstslide

Indeling tekst : titel
  • De titel verraadt al veel
  • Het trekt de aandacht; ga je de tekst lezen of niet?
  • De titel noemt vaak al het onderwerp

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Indeling tekst: inleiding
  • Eerste deel van de tekst
  • Het onderwerp wordt geïntroduceerd
  • Vanaf de eerste zinnen weet je waarover de tekst gaat
  • Bestaat meestal uit één alinea

Slide 5 - Tekstslide

Indeling tekst: middenstuk
  • De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
  • Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen

Bijvoorbeeld: een tekst over phishing: 
Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is dus een deelonderwerp?
A
Verschillende dingen die over het onderwerp verteld worden.
B
Als er 2 onderwerpen in een tekst zitten.
C
Als de tekst niet echt een onderwerp heeft.
D
Een ander woord voor onderwerp.

Slide 7 - Quizvraag

Indeling tekst: slot
  • Laatste alinea van een tekst
  • Het belangrijkste uit de tekst wordt nog eens herhaald of samengevat

Slide 8 - Tekstslide

Waar vind je de deelonderwerpen in een tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 9 - Quizvraag

In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot

Slide 10 - Quizvraag

Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit deel is opgedeeld in alinea's 
Het onderwerp wordt benoemd
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt
Aandachttrekker: er wordt bijv. een vraag gesteld of een probleem besproken.
Een samenvatting van de tekst
Er wordt bijv. een vraag beantwoord of een oplossing bij een probleem besproken.
De tekst wordt stap voor stap uitgewerkt

Een conclusie 

Slide 11 - Sleepvraag

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde van deze tekst?

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde van de tekst?
A
A-B-C-D
B
B-C-D-A
C
D-A-C-B
D
C-D-A-B

Slide 14 - Quizvraag

Een goede tekst heeft samenhang door gebruik: 

Slide 15 - Tekstslide

Blz 134



Slide 16 - Tekstslide

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor een opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 17 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
ten eerste
B
daarom
C
bijvoorbeeld
D
maar

Slide 18 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 19 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor oorzaak / gevolg?
A
Ten tweede
B
Bovendien
C
Dus
D
Doordat

Slide 20 - Quizvraag

Aan de slag
Lezen en luisteren, 1.4 Opbouw en indeling:
  • Opdracht 1 Welmoed
  • Opdracht 3 Chocola
  • Opdracht 4 Tiktok en boeken
  • Extra opdracht 1 Slim verpakt

Slide 21 - Tekstslide

Controle voor jezelf:

  • Je weet nu dat teksten een vaste indeling hebben.
  • Je herkent de verschillende tekstonderdelen

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Indeling van de tekst
  • Let op de indeling bij intensief lezen.
  • Waarom: makkelijker als je onderdelen herkent.
  • Welke onderdelen?
    - inleiding;
    - kern;
    - slot.
  • Voorbeeld: pagina 128
- Onderwerp aankondigen.
- Lezer nieuwsgierig maken naar tekst.
- Aanwijzigen over wat in de tekst wordt besproken.
- Onderwerp stap voor stap uitgewerkt.
- Indeling in alinea's met elk eigen deelonderwerp.
- Soms: tussenkopjes.
- Schrijver sluit tekst af.
- Samenvatting, conclusie, of lezer aansporen iets te doen.

Slide 24 - Tekstslide

Samenhang
Zinnen en alinea's horen bij elkaar.
Hoe zie je dat?
  • Signaalwoorden
  • Signaalzinnen
- Maken duidelijk wat tekstdelen met elkaar te maken hebben.
- Verwijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd.
- Geven aanwijzingen wat er in een tekstdeel wordt besproken.
- Vaak in de inleiding of als 1e zin van een alinea.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Oefenen met samenhang
Maak opdracht 5
(pagina 135)

Je kunt het scheurblad op pagina 363 gebruiken.
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Sleepvraag