La maison (2)
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
La cave
La chambre
la salle de bains
la cuisine
le jardin
le garage
Slide 2 - Sleepvraag
L'escalier
La cave
Le bureau
Le living/ le salon
La salle de bains
La cuisine
La terrasse
Le garage
Les toilettes
Le grenier
Slide 3 - Sleepvraag
Slide 4 - Tekstslide
Conjugue le verbe entre (..)
La maison ..... 5 chambres (avoir)
La maison ..... 5 chambres (avoir)
Slide 5 - Open vraag
Conjugue le verbe entre (..)
Les voitures ..... dans le garage (être)
Les voitures ..... dans le garage (être)
Slide 6 - Open vraag
Conjugue le verbe entre (..)
Nous .... dans une grande maison (habiter)
Nous .... dans une grande maison (habiter)
Slide 7 - Open vraag
Conjugue le verbe entre (..)
Vous .... la télévision dans le salon? (regarder)
Vous .... la télévision dans le salon? (regarder)
Slide 8 - Open vraag
Slide 9 - Tekstslide
Traduis:
Het huis heeft een tuin
Het huis heeft een tuin
Slide 10 - Open vraag
Traduis:
Jij doet het licht aan in de slaapkamer
Jij doet het licht aan in de slaapkamer
Slide 11 - Open vraag
Slide 12 - Tekstslide
1: Je suis la salle où toute la famille peut dîner
Slide 13 - Open vraag
2: Je suis la pièce où tu prépares le dîner
Slide 14 - Open vraag
3: Tu te douches ici
Slide 15 - Open vraag
5: Tu regardes la télévision ici
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Video
Waar heeft de opa gewerkt?
In de ....
In de ....
Slide 18 - Open vraag
1. Waar is oma aan het lezen? Op het ..
2. Wat leest ze? ..
2. Wat leest ze? ..
Slide 19 - Open vraag
Waar heeft moeder staan klussen?
In de ....
In de ....
Slide 20 - Open vraag
Waar hebben de oom en tante afgelopen zondag flink gewerkt? En wat hebben ze gemaakt?
Slide 21 - Open vraag
In welke kamer maakten de neefjes, nichtjes, broers en zussen elkaar bang?
Slide 22 - Open vraag
Waar speelt men viool? In de ..
Slide 23 - Open vraag
Tu vois un tableau de Vincent van Gogh.
Nomme au moins 5 objets dans la chambre
Nomme au moins 5 objets dans la chambre
Slide 24 - Open vraag
Une fenêtre
Une
chaise
Un
lit
une table
Un mur
