Rechtsstaat 2.3: Deel 2

2.3: de praktijk 
Havo 4 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2.3: de praktijk 
Havo 4 

Slide 1 - Tekstslide

Programma 
1. Terugblikspel (5 min.)
2. Bespreken opdracht bevoegdheden politie (10 min.)
3. Discussie: Preventief fouilleren (10 min.)
4. Voorbereiding rechtszaak (rest van de les)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen 
  • Je kunt uitleggen welke bevoegdheden de politie heeft en voor welke bevoegdheden het toestemming moet krijgen
  • Je kunt uitleggen welke discussie er bestaat rondom de bevoegdheden van de politie 
  • Je kunt uitleggen hoe het onderzoek van de politie verloopt 
  • Je kent je rol in de rechtszaak en weet wat deze inhoudt

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het begrip?  
  1.  Overheid (8p)
  2. Beperkingen (6p) = 
  3. Ne bis Idem  (4p)
  4. Strafbaarheid (2p)
  • Legaliteitsbeginsel =  De overheid mag alleen de vrijheid van burgers beperken als die beperkingen in wetten zijn vastgelegd.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Officier van Justitie (OM)
Taken: 
  • Geef leiding aan het politieonderzoek
  • Beoordeelt het verzamelde bewijs (Procesverbaal):
  1. Vervolgen: OM stapt naar de rechter
  2. Seponeren: OM gaat niet over tot vervolging: zaak is ten einde 
  3. Transactie: Deal tussen verdachte en OM: geldbedrag (niet altijd schuldig)
  4. Strafbeschikking: Deal tussen verdachte en OM (schuld staat vast)

Slide 7 - Tekstslide

Preventief fouilleren moet overal in Nederland worden ingevoerd
Eens
Oneens

Slide 8 - Poll

Aan de slag (15 min).

1. Lees 2.4 rustig door  

2. Lees op het informatieblad op teams over jullie rol en het verloop van een rechtszaak.

3. Gebruik  bladzijde 47 & 48 uit je boek en het informatieblad op teams om voor te bereiden wat je gaat zeggen tijdens de rechtszaak.



4 groepen

  1. De rechters
  2. De officier van justitie 
  3. De verdachte en  advocaten 
  4. Het slachtoffer
  5. Getuigen 


Slide 9 - Tekstslide

I. Van de ne bis in idem-regel kan in bijzondere gevallen worden afgeweken als er sprake is van nieuw hard bewijs.
II. De ne bis in idem-regel voorkomt de behandeling in hoger beroep.

A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 10 - Quizvraag

Een verdachte kan alleen gestraft worden als:
A
de verdachte niet ontoerekenings-vatbaar is, hij bekend heeft en er geen sprake is van noodweer.
B
hij bekend heeft, er voldoende bewijsmateriaal is en de verdachte niet ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard.
C
het gaat om een strafbaar feit, er sprake is van noodweer en het ten laste gelegde geheel bewezen is.
D
het ten laste gelegde geheel bewezen is, het om een strafbaar feit gaat en de verdachte geen wettelijk excuus heeft voor zijn handelen.

Slide 11 - Quizvraag

Sommige mensen vinden dat bij strafoplegging vooral de slachtoffers genoegdoening moeten krijgen. Welke doelen van straf spelen dan vooral een rol? Ligt je antwoord toe

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

Zie bron vorige pagina: De officier van justitie eiste tegen de vrouw een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan de helft voorwaardelijk. De advocaat vroeg vrijspraak. Wat is waar?
A
De rechter moet de vrouw vrijspreken, want er is sprake van noodweer.
B
De rechter mag geheel zelf de hoogte van de straf bepalen, want hij is onafhankelijk.
C
De rechter moet bij zijn vonnis rekening houden met de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht.
D
De rechter mag geen hogere straf geven dan de officier van justitie eist.

Slide 14 - Quizvraag

Zie bron, twee pagina's terug. Voor welk soort gerecht wordt deze verdachte in eerste instantie voorgeleid en bij welk soort gerecht kan deze verdachte daarna in hoger beroep gaan?
A
Het kantongerecht en de rechtbank.
B
De rechtbank en het gerechtshof.
C
Het gerechtshof en de Hoge Raad.
D
De rechtbank en de Hoge Raad.

Slide 15 - Quizvraag