3.1 Hoe betaal je?

3.1 Hoe betaal je?
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3.1 Hoe betaal je?

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen 
Wat ga je leren?

-Het verschil tussen directe en indirecte ruil.
-Het verschil tussen giraal en chartaal geld.
-De functies van geld.
-Hoe je het nieuwe saldo berekent

Slide 2 - Tekstslide

Betalen?

Slide 3 - Woordweb

Hoe betaal je
Directe ruil = als je producten ruilen tegen andere producten.


Indirecte ruil = Goederen of diensten ruilen met een ruilmiddel(geld).

Slide 4 - Tekstslide

Directe & indirecte ruil

Slide 5 - Tekstslide

Twee soorten ruil

Slide 6 - Tekstslide

Twee soorten ruil

Slide 7 - Tekstslide

goederen of diensten ruilen tegen goederen of diensten
goederen of diensten ruilen tegen geld
Directe ruil
Indirecte ruil

Slide 8 - Sleepvraag

Wat zal geen functie van geld zijn?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel
D
Tekenmiddel

Slide 9 - Quizvraag

De functies van geld zijn:
Ruilmiddel: met geld kun je iets kopen.

Rekenmiddel: met geld stel je vast hoeveel iets waard is.

Spaarmiddel: met geld kun je sparen voor iets wat je later wilt kopen.

Slide 10 - Tekstslide

Lotte gebruikt geld om de waarde van haar nieuwe huis uit de drukken. Geld wordt gebruikt als?
A
Betaalmiddel
B
Ruilmiddel
C
Rekenmiddel
D
Spaarmiddel

Slide 11 - Quizvraag

Chartaal geld = munten en biljetten


Giraal geld = geld op je betaal rekening

Slide 12 - Tekstslide

De girale geldhoeveelheid is gestegen over de jaren, waarom denken jullie dat dit zo is?

Slide 13 - Open vraag

Hoe betalen jullie meestal?
A
Giraal
B
Chartaal

Slide 14 - Quizvraag

Saldo bereken
Nieuw saldo = oud saldo + ontvangsten – betalingen


Voorbeeld
Oud saldo        € 24,51 te goed (creditsaldo)
Ontvangen        € 9,00 +
Betaald             € 50,00 –
Nieuw saldo   € 16,49 te kort (debetsaldo)

Slide 15 - Tekstslide

Wat betekend het als je rood staat?
A
Een positief saldo op je rekening
B
Dan heb je te veel geld op je rekening
C
Een negatief saldo op je rekening
D
Dat betekend dat je in de plus staat

Slide 16 - Quizvraag

Kiara heeft 33 euro op haar rekening, haar oma geeft haar 10 euro voor haar rapport, en ze koopt schoenen van 41 euro wat is haar saldo?
A
2 euro debet
B
64 euro credit
C
2 euro credit
D
31 debet

Slide 17 - Quizvraag

Week taak
Lezen paragraaf 3.1 Hoe betaal je
Maken opdracht 1 t/m 15

Einde

Slide 18 - Tekstslide