Werkwoordspelling herhaling eind schooljaar

Werkwoordspelling
herhaling eind groep 7
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling
herhaling eind groep 7

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen vandaag
- juiste spelling persoonsvorm tegenwoordige tijd
- juiste spelling persoonsvorm verleden tijd
- juiste spelling voltooid deelwoord
- leenwoorden
- juiste spelling lastige werkwoorden


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(Worden) jij ook zo blij als de zon schijnt?
A
word
B
wordt
C
werd
D
worden

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het (gebeuren) bijna nooit dat ik te laat op mijn werk kom.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het meisje _____ (vinden) de jongens vervelend.
-Tegenwoordige tijd-
A
vint
B
vindt
C
vind
D
vinden

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


eten (tegenwoordige tijd)
De kinderen...............hun lunch snel op.
A
eten
B
eet
C
aten
D
at

Slide 6 - Quizvraag

Antwoord: a - eten

rekenen (tegenwoordige tijd)
Ik...........de moeilijke som uit.
A
rekenen
B
reken
C
rekent
D
rekende

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord: b - reken

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?
A
Zwemmen
B
Verdwalen
C
Fietsten
D
Kneedden

Slide 8 - Quizvraag

Antwoord: 
a zwemmen
b verdwalen

Welke zin staat in de tegenwoordige tijd?
A
Mark blijft vandaag thuis.
B
Het eten werd opgegeten door Bello.
C
Wanneer kwam hij in de klas?
D
Het was mooi weer in Nederland.

Slide 9 - Quizvraag

Antwoord: A Mark blijft vandaag thuis.
Wat is de verleden tijd van ik lieg?

A
ik liegde
B
ik loog

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd van werken
A
Werkten
B
Werkden

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hij kijkt in de verleden tijd?
A
Hij kijkte
B
Hij kiekte
C
Hij keek

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd van zwemmen
A
Zwemden
B
Zwommen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd van fietsen
A
Fietsten
B
Fietsden

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Verleden tijd van schrijven
A
Schreven
B
Schrijfde

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is 'zitten' in de verleden tijd
A
zat
B
zitte
C
zaten
D
zitde

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is 'beginnen' in de verleden tijd
A
begon
B
begonnen
C
beginte
D
begonden

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is 'trekt' in de verleden tijd
A
trekte
B
trok
C
trokken
D
trokden

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maaike (verhuizen) volgende maand naar een andere stad.
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisde
D
verhuizt

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Karin en Sam (sporten) vroeger erg veel, maar nu bijna niet meer.
A
sporte
B
sportte
C
sporten
D
sportten

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wij (liften) vorig jaar van Nederland naar Italië.
A
lifte
B
liftte
C
liften
D
liftten

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij wordt erg door zijn vrienden (beïnvloeden).
A
beïnvloed
B
beïnvloedt
C
beïnvloeden
D
beïnvloet

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van verbouwen?
A
verbouwt
B
verbouwdt
C
verbauwd
D
verbouwd

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van:

bereiken
A
bereikt
B
bereikd

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord
A
gefietst
B
fietsen
C
fietsten

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord van bekeuren
A
bekeurd
B
bekeurt

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het voltooid deelwoord van werpen?
A
worpen
B
geworpen
C
gewerpt
D
gewierpen

Slide 28 - Quizvraag

Antwoord: b geworpen
Voltooid deelwoord
Zij heeft het aan mij .....
A
beloofd
B
belooft
C
beloven

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is het voltooid deelwoord van eten?
A
geëten
B
geaten
C
gegeten
D
geëet

Slide 30 - Quizvraag

Antwoord: c gegeten
Wat is het voltooid deelwoord?

Het vliegtuig is ...
A
landen
B
geland
C
gelant
D
gelande

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord van rijden
A
gereden
B
gerijd

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

voltooid deelwoord
proeven
A
geproefd
B
geproeft
C
geproeven

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord van interviewen?
A
geinterviewd
B
geïnterviewd
C
geinterviewt
D
geïnterviewt

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het voltooid deelwoord: kiezen
A
gekiest
B
gekoos
C
gekozen
D
gekiezen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Veel woorden in het Nederlands komen uit een andere taal, hoe heten deze woorden?
A
Uitleenwoorden
B
Leenwoorden
C
Hergebruikte woorden
D
Steelwoorden

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Dylan heeft vandaag genoeg gegamed. Tijd om te relaxen.

Kies de/het leenwoord(en)
A
genoeg
B
relaxen
C
gegamed
D
tijd

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hij stopt bij de snackbar en
bestelt een portie frites met ketchup.
Kies de/het leenwoord(en)
A
snackbar
B
portie
C
frites
D
ketchup

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

LASTIGE WERKWOORDEN
Van sommige werkwoorden klinkt de persoonsvorm tegenwoordige tijd en het voltooid deelwoord hetzelfde, MAAR je schrijft ze wel anders.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er (gebeuren) een ongeluk.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De dief heeft een horloge (ontvreemden).
A
ontvreemd
B
ontvreemdt

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies