Synoniemen quiz

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Nederlands

Wat betekenen de moeilijke woorden?

De docent is tevreden over de verbeterde Attitude van die leerling

1. oplettendheid
2. resultaten
3. houding/instelling

U treft de Specificatie in de bijlage aan

1. toelichting met alle onderdelen apart vermeld
2. conclusie
3. beknopt overzicht

Ik weet niet wat daar de beste Remedie voor is

1. oplossing
2. kleur
3. kleding

Je moet in je brieven zo min mogelijk gebruiken

clichés

1. moeilijke woorden
2. technische woorden
3. veelgebruikte (afgezaagde) formuleringen

Ik ontving een circulaire over het ophalen van huisvuil

1. afwijzing
2. verzoek
3. brief aan een bepaalde groep mensen

Synoniemen

Welk woord past bij het moeilijke woord?

Wij zijn het er unaniem mee eens

1. doeltreffend
2. eenstemmig
3. buitengewoon

Die actie was fenomenaal

1. buitengewoon
2. rampzalig
3. twijfelachtig

Zich coulant opstellen.

1. eenstemmig
2. toegeeflijk
3. veranderlijk

Die maatregelen zijn effectief

1. doeltreffend
2. wanordelijk
3. rampzalig
4. efficiënt

Ik vind dat dubieus

1. doeltreffend
2. verwaand
3. twijfelachtig

Uitdrukkingen

Vul aan met het juiste werkwoord

Iets van a tot z .....

1. nemen
2. zien
3. kennen
4. weten

Bij de pakken .....

1. neerzitten
2. neerleggen
3. hangen
4. zitten

Gedane zaken ..... geen keer

1. zien
2. lopen
3. nemen
4. namen

Iets in zijn schild .....

1. zien
2. voeren
3. voelen
4. kijken

Iets aan de grote klok .....

1. hangen
2. voeren
3. nemen
4. zetten

Nu komt de aap uit de ........

1. kast
2. mauw
3. mouw
4. deur

Balen als een ......

1. stekker
2. schroef
3. gek
4. bus

Ik heb met hem nog een appeltje te ..........

1. eten
2. plukken
3. schillen
4. snijden

Zonder blikken of......

1. flessen
2. pakken
3. blozen
4. glazen

Boontje komt om zijn.......

1. loontje
2. oompje
3. toompje
4. loodje

Uit de oude .....

1. kast
2. la
3. dop
4. doos

Een ........ voor je kop hebben

1. muts
2. muur
3. glas
4. bord

Een zware ..... aan iets hebben

1. stekker
2. dobber
3. slobber
4. broek