2A3 - Kapitel 2

2A3 - Kapitel 2
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

2A3 - Kapitel 2

Slide 1 - Tekstslide

Grammatik
A - Tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord van ww met stam op - d of - t
B - De telwoorden tot en met 1000
C - Modale werkwoorden in de tegenwoordige tijd
D - Geslacht van het zelfstandig naamwoord
E - Persoonlijk voornaamwoord
F - Verschil tussen persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Grammatik A
Tegenwoordige tijd en voltooid deelwoord met stam op -d of -t 

Slide 3 - Tekstslide

Wo ... (warten) ihr?
A
warten
B
wartet
C
wartt
D
warte

Slide 4 - Quizvraag

Wie viel ... (kosten) die Kette? (v)
A
kost
B
koste
C
kostet
D
kosten

Slide 5 - Quizvraag

Wir haben viel über Mode ... (reden)
A
geredet
B
gereden
C
reden
D
gered

Slide 6 - Quizvraag

Er hat oft mit seinem Bruder ....(chatten).
A
gechat
B
gechattet
C
chatten
D
gechatt

Slide 7 - Quizvraag

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes
Lisa? Was ... (erwarten) sie von mir?

Slide 8 - Open vraag

Er ...(reisen) morgen nach München.

Slide 9 - Open vraag

(warten) ... du schon lange?

Slide 10 - Open vraag

(arbeiten) ... ihr wirklich nur fünf Stunden pro Woche?

Slide 11 - Open vraag

Grammatik B - Telwoorden tot en met 1000

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:
372

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

99

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

235

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

78

Slide 16 - Open vraag

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

920

Slide 17 - Open vraag

Schrijf het volgende getal uit in het Duits:

1000

Slide 18 - Open vraag

Grammatik  C 
Modale hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd en wissen en möchten

Slide 19 - Tekstslide

Kies de juiste vervoeging:

Er ... nach Hause
A
will
B
willt
C
woll
D
wollt

Slide 20 - Quizvraag

Kies de juiste vervoeging:

Mein Vater ... gerne ein Motorrad kaufen.
A
möchten
B
möchtest
C
möchte
D
möchtet

Slide 21 - Quizvraag

Marie ... noch viel vorbereiten.
A
müss
B
muss
C
musst
D
müsst

Slide 22 - Quizvraag

... ich ins Kino gehen?
A
dürfen
B
dürf
C
darfe
D
darf

Slide 23 - Quizvraag

... du mir Geld leihen?
A
kannst
B
könnt
C
könnst
D
kannt

Slide 24 - Quizvraag

Grammatik D 
Het geslacht van het zelfstandig naamwoord

Slide 25 - Tekstslide

Kirche
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 26 - Quizvraag

Rose
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 27 - Quizvraag

Freitag
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 28 - Quizvraag

Städtchen
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 29 - Quizvraag

Abend
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 30 - Quizvraag

Mädchen
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 31 - Quizvraag

Kinder
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 32 - Quizvraag

Übung
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 33 - Quizvraag

Dezember
A
der (mannelijk)
B
die (vrouwelijk)
C
das (onzijdig)
D
die (meervoud)

Slide 34 - Quizvraag