Geldzaken (evaluatie voor toets)

Wat is de betekenis van geld in de economie?
A
Hoe meer geld, hoe beter, want dan zijn we rijker.
B
Geld is een ruil-, reken- en spaarmiddel. Het gaat om de reële productie en consumptie.
C
Geld is een productiefactor. Het drukken van geld leidt tot meer welvaart.
D
Geld heeft geen enkele betekenis in de economie.
1 / 21
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat is de betekenis van geld in de economie?
A
Hoe meer geld, hoe beter, want dan zijn we rijker.
B
Geld is een ruil-, reken- en spaarmiddel. Het gaat om de reële productie en consumptie.
C
Geld is een productiefactor. Het drukken van geld leidt tot meer welvaart.
D
Geld heeft geen enkele betekenis in de economie.

Slide 1 - Quizvraag

Slide 2 - Video

Waarom is de rente hoger als de leenperiode langer wordt?

Slide 3 - Open vraag

Slide 4 - Video

Waarom is zout niet (meer) geschikt als geld? Noem minimaal twee redenen.

Slide 5 - Open vraag

Introductie van geld
Directe ruil wordt 
indirecte ruil
Transactie-kosten 
dalen
Specialisatie + arbeidsdeling
nemen toe

Aanbod stijgt, prijzen dalen
Consumptie groeit, meer behoeften bevredigd

Slide 6 - Sleepvraag

Noem de vier waarden van geld.

Slide 7 - Open vraag

Hoe heet geld waarvan de koopkracht is gebaseerd op vertrouwen?

Slide 8 - Open vraag

Welk(e) leerbegrip / leerbegrippen past / passen bij het
creëren van giraal geld, waar geen kasgeld tegenover staat?

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Tekstslide

Waarom kan een bank in problemen komen als ze relatief weinig dekkingsmiddelen heeft?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide

Welke balansposten veranderen (en met hoeveel) als de bank
€ 100 miljoen giraal geld
schept en uitleent, dat direct opvraagbaar is door klanten?
A
Kas met -10 en r.c.t. met 100
B
Debiteuren met 100 en r.c.t. met 100
C
Kas met -10, debiteuren met 110 en r.c.t. met 100
D
Debiteuren met 100 en spaartegoeden met 100

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide




Gaat de centrale bank akkoord?
A
Nee, het solvabiliteitspercentage is te laag
B
Nee, het solvabiliteitspercentage is te hoog
C
Ja, het solvabiliteitspercentage voldoet aan de eis
D
Ja, het solvabiliteitspercentage is in dit geval niet relevant

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Bereken (zonder rekenmachine)
met welk bedrag deze bank haar
girale kredietverlening maximaal
kan uitbreiden.
(Noteer uiteraard de berekening!)

Slide 17 - Open vraag

Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)

Slide 18 - Quizvraag

Venezuela (2018): wat te gebruiken op de wc? 


Slide 19 - Tekstslide


Ongelimiteerde geldschepping
Inflatie stijgt, mogelijk hyperinflatie
Bestedingen stijgen, dus geaggregreerde vraag stijgt

Consumenten hebben meer geld
Banken lenen steeds meer geld uit
Bij gelijk geaggregreerd aanbod stijgt het prijspeil

Slide 20 - Sleepvraag

Over welk onderwerp/leerdoel wil je extra uitleg?

Slide 21 - Open vraag