Wat voor taalfouten maak jij nog tijdens het schrijven van een langere tekst?
1 / 17
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Wat voor taalfouten maak jij nog tijdens het schrijven van een langere tekst?
Slide 1 - Open vraag
Werkwoorden
Stam + d bestaat niet!!!!! PV tt=T
Voltooid deelwoord: alleen als er een vorm van 'hebben', 'zijn' of 'worden' in de zin zit.
Bijvoeglijk naamwoorden zo kort mogelijk.
Slide 2 - Tekstslide
Aaneenschrijven
Een ding: een woord! Check: zit er een lidwoord voor?
Dus: milieuproblematiek (de milieuproblematiek)
Voorzetsel + werkwoord aan elkaar en bijwoord + voorzetsel
Dus: Tijdens het uitgaan.... Je moet eraan denken dat..
filevorming (de filevorming)
Bij twijfel: www.woordenlijst.org (=het groene boekje)
Slide 3 - Tekstslide
Hoofdletters
Alle namen van personen en merken;
Alle aardrijkskundige namen;
Alle feesten.
Let op: 's Morgens gaat..
Slide 4 - Tekstslide
Interpunctie
Voor een voegwoord;
Tussen twee persoonsvormen in.
Slide 5 - Tekstslide
Het is vreemd dat de overheid zoiets voor de burgers ......
A
bepaalt
B
bepaald
Slide 6 - Quizvraag
Het ..... landschap
A
verpeste
B
verpestte
Slide 7 - Quizvraag
De windmolens (verpesten) sinds vorig jaar het landschap.
Slide 8 - Open vraag
Dit (worden) tegenwoordig steeds sneller (herkennen)
A
wordt, herkent
B
wordt, herkend
C
word, herkent
D
word, herkend
Slide 9 - Quizvraag
Wat ontbreekt er in deze zin?
Glazen die gebarsten zijn moet je niet meer gebruiken.
Slide 10 - Open vraag
Tot welk getal schrijf je getallen in een tekst voluit?
Slide 11 - Open vraag
Kies de juiste spelling
A
ervan uitgaan
B
ervanuit gaan
C
er vanuit gaan
D
ervanuitgaan
Slide 12 - Quizvraag
Van welke spelling word ik ongelukkig?
A
me boek
B
mijn boek
C
m'n boek
Slide 13 - Quizvraag
Van 'is' in plaats van 'eens'
word ik ook ongelukkig.
Dus: Als je dit eens kunt laten, haal je vast een beter cijfer.
Slide 14 - Tekstslide
Gebruik je 'hun' of 'zij' als je het over een groep mensen hebt? (Hun staan daar of zij staan daar)
A
Zij
B
Zij
C
Zij
D
Zij
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Tip!
Als je moeite hebt met het overzien van je tekst, probeer dan per categorie je tekst na te lezen. Dus eerst alleen de werkwoorden van alinea 1. Dan interpunctie van alinea 1, etc.