Lezen als een expert! Deel 3

Lezen als een expert!

-Deel 2 & 3-


14 oktober
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Lezen als een expert!

-Deel 2 & 3-


14 oktober

Slide 1 - Tekstslide

Belangrijk om te weten...
  • Als ik aan het woord ben, is het stil;
  • Als je wat wilt zeggen, steek je jouw vinger/ hand op;

  •  Ik waarschuw twee keer,  bij de derde keer moet je er helaas uit... (vind ik ook niet leuk!);
  • Actieve houding; doe gezellig mee!

Slide 2 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Even terugblikken
  • Lesdoelen
  • Lezen: Blok 3 
  • Tekstdoelen--> Activeren, Mening geven & Overtuigen (van een mening)

  • Opbouw in alinea's --> Signaalwoorden & Verwijswoorden
  • Zelf aan de slag!

Slide 3 - Tekstslide

Even terugblikken
Wat weten jullie nog van de vorige les?
Maak je klaar!
.
.
.

Slide 4 - Tekstslide

Wat zijn tekstdoelen?
A
Inleiding, middenstuk en slot
B
Uitleg geven, informeren, mening geven
C
Verkennend lezen
D
Samenvatten

Slide 5 - Quizvraag

Als ik een examentekst lees, dan gebruik ik de leesmanier...
A
Verkennend lezen
B
Grondig lezen
C
Zoekend lezen
D
Actief lezen

Slide 6 - Quizvraag

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • herken je teksten met een mening;
  • kun je feiten en meningen herkennen;
  • herken je signaalwoorden en de verbanden die ze laten zien.

Slide 7 - Tekstslide

Lezen: blok 3
We gaan het hebben over...

  • Tekstdoelen:                              Activeren & Mening geven & Overtuigen
  • Opbouw van een alinea: Signaalwoorden & Verwijswoorden
  • Kernzin


Slide 8 - Tekstslide

Tekstdoelen: welke zijn er?
  1. Informeren
  2. Uitleggen
  3. Mening geven
  4. Overtuigen
  5. Amuseren
  6. Activeren

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoel: Activeren
In sommige teksten wil de schrijver de lezer tot handelen aanzetten of activeren. 
Voorbeelden: 
Reclametekst, advertentie, een folder, etc




Slide 10 - Tekstslide

Mening geven & overtuigen
Wat is het verschil?

Slide 11 - Tekstslide

Mening geven
De schrijver laat alleen een of meer meningen zien. 
De lezer kan daarna zijn eigen mening vormen. 


Voorbeelden:
Artikel in krant of tijdschrift 

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Mening geven
Zijn Elektrische Auto's De Toekomst?

Sommige mensen denken dat elektrische auto's goed zijn voor het milieu, omdat ze geen uitlaatgassen hebben en helpen de lucht schoon te houden. Ook worden ze steeds goedkoper en makkelijker op te laden.

Toch zijn er anderen die zeggen dat het maken van batterijen slecht is voor het milieu en dat de stroom vaak uit vervuilende bronnen komt. Bovendien zijn elektrische auto's nog duur en niet iedereen kan ze betalen.

Wat denk jij: zijn elektrische auto's echt de beste oplossing?

Slide 13 - Tekstslide

Overtuigen.... (van een mening)
De schrijver geeft zijn eigen mening en laat zo veel mogelijk argumenten zien die zijn mening ondersteunen. 

Hij wil de lezer ervan overtuigen dat hij gelijk heeft.

Voorbeelden:
Beoordeling, recensie, blog, column, ingezonden stuk 

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:
Overtuigen (van een mening)
Waarom "Belofte van Pisa" Teleurstelt
Ik vond Belofte van Pisa erg tegenvallen. Het verhaal was oppervlakkig en miste diepgang. De hoofdpersoon, Sam, maakt veel mee, maar de film laat zijn emoties niet goed zien. Daardoor voelde het alsof ik niet echt met hem mee kon leven.

De acteerprestaties waren ook niet sterk. Sommige scènes voelden onnatuurlijk, alsof de acteurs niet goed in hun rol zaten. Daarnaast waren er weinig verrassingen in het verhaal, waardoor de film soms saai werd.

Al met al vind ik Belofte van Pisa niet zo geslaagd. Het mist spanning en emotie, en daarom zou ik deze film niet aanraden.

Slide 15 - Tekstslide

Publiek vaststellen



Een schrijver denkt niet alleen na over het doel van zijn tekst, maar ook over het publiek, de lezers waar hij de tekst voor schrijft..

Slide 16 - Tekstslide

Publiek?
Een algemeen publiek

= 'bijna iedereen'
Een speciale doelgroep

= een bepaalde groep mensen. 

Speciale doelgroepen zijn bijvoorbeeld:
- Kinderen
- Jongeren
- Volwassenen
- Ouderen
- Mannen 
- Vrouwen
- Mensen met een bepaalde hobby
- Mensen met een bepaald beroep

Slide 17 - Tekstslide

Opbouw in alinea's: 
Signaalwoorden & Verwijswoorden
Wat houdt een signaalwoord in volgens jou?
Wat houdt een verwijswoord in volgens jou?

Slide 18 - Tekstslide

Signaalwoorden
De schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea's in een logische volgorde te zetten. 

Aan signaalwoorden kun je zien welk verband er is tussen zinnen en alinea's. Je kunt eraan zien wat zinnen of alinea's met elkaar te maken hebben.

Er zijn veel verschillende verbanden mogelijk. Je herkent ze aan hun eigen signaalwoorden.

Je gaat in dit blok letten op vier verbanden: opsomming, tegenstelling, reden en voorbeeld... :)

Slide 19 - Tekstslide

Opsomming
= Na elkaar opnoemen van een aantal punten of onderdelen.

Signaalwoorden: 
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot,....
Voorbeeld:

Hardlopen heeft veel voordelen. Ten eerste is het een goedkope sport. Je kunt het ook lekker buiten doen. Ten slotte kan het op elk moment. 

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld
= Een uitspraak wordt gevolgd door een of meer voorbeelden

Signaalwoorden:
bijvoorbeeld, als, zo, zoals, voorbeeld, ....
Voorbeeld van een voorbeeld:

In schoolkantines wordt meer gezonde eten verkocht, zoals broodjes gezond, snoeptomaatjes en vers fruit.

Slide 21 - Tekstslide

Reden
= Waarom iemand iets doet, waarom iets gebeurt.

Signaalwoorden:
omdat, want, daarom, immers, ....
Voorbeeld:

Veel scholieren slaan het ontbijt over, omdat het te veel tijd kost.

Slide 22 - Tekstslide

Verwijswoorden
In goed opgebouwde zinnen en alinea's komen geen onnodige herhalingen voor. In plaats van eerder genoemde woorden of zinnen gebruikt de schrijver verwijswoorden.
Die kunnen terugverwijzen naar een woord, een groepje woorden of een hele zijn. 

Slide 23 - Tekstslide

Verwijswoord?

Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst.

Er zijn heel veel verwijswoorden. Een aantal voorbeelden:

  • Ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij, me, mij, jou, hem, haar, ons, hen, hun
  • Deze, die, dit, dat, wie, wat
  • Toen, daar, hier

Voorbeeld:

''Bas legt de computergame uit aan zijn vader, zodat hij begrijpt wat daar  zo leuk aan is.''


Hij verwijst naar zijn vader
Daar verwijst naar de computergame

Slide 24 - Tekstslide

Kernzin
Een alinea is bijna altijd opgebouwd rondom een kernzin, de belangrijkste zin!

Kernzin = de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat


Slide 25 - Tekstslide

De kernzin is meestal de eerste of laatste zin van de alinea. 


Soms is de tweede zin de kernzin.
De andere zinnen in de alinea...

  • zijn voorbeelden van wat er in de kernzin gezegd is
OF
  • geven verdere uitleg bij wat er in de kernzin gezegde is.

Slide 26 - Tekstslide

Dat was heeeeeel veeeeeel informatie!
Sorry.....:(





Wie weet nog wat we hebben besproken?

Slide 27 - Tekstslide

Welk signaalwoord geeft een tegenstelling aan?
A
Echter
B
Daarom
C
Zoals
D
Vervolgens

Slide 28 - Quizvraag

Waarom is het belangrijk om het publiek vast te stellen?
A
Om de boodschap van de tekst goed over te laten komen
B
Zo is er minder werk voor de schrijver
C
Het is niet belangrijk

Slide 29 - Quizvraag

Wat doet een schrijver met het tekstdoel mening geven?
A
Hij wil je overtuigen van zijn eigen mening
B
Hij geeft je feiten en laat jou zelf een mening vormen
C
Hij schrijft een grappig verhaal om je te vermaken
D
Hij laat verschillende meningen zien, zodat jij je eigen mening kunt vormen

Slide 30 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?
A
Woorden die naar een ander woord verwijzen.
B
Woorden die op zichzelf staan.

Slide 31 - Quizvraag

Wat is het doel van een signaalwoord?
A
Ze verbeteren de spelling van de tekst
B
Ze maken een tekst langer
C
Ze zorgen ervoor dat de tekst moeilijker te begrijpen is
D
Ze geven aan welk verband er is tussen zinnen of alinea's

Slide 32 - Quizvraag

Wat doen een schrijver met het tekstdoel overtuigen?
A
Hij laat verschillende meningen zien zonder te zeggen welke juist is
B
Hij vertelt alleen feiten en laat jou zelf kiezen wat je ervan vindt.
C
Hij schrijft een spannend verhaal om je te vermaken
D
Hij geeft zijn mening en wil jou overhalen om het met hem eens te zijn

Slide 33 - Quizvraag

Welk signaalwoord geeft een opsomming aan?
A
Daarentegen
B
Ook
C
Omdat
D
Bijvoorbeeld

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een kernzin?
A
De kernzin is de zin die uitleg geeft over het onderwerp
B
De kernzin is de zin die voorbeelden geeft over het onderwerp
C
De kernzin is de zin die het deelonderwerp uitlegt
D
De kernzin is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat

Slide 35 - Quizvraag

Zijn er nog vragen???

Slide 36 - Tekstslide

Aan het werk!




We gaan aan de slag met de opdrachten van blok 2 en blok 3: Lezen
Ben je klaar? Steek je vinger op

Slide 37 - Tekstslide

Vooruitblik
Volgende week:
HERFSTVAKANTIE!!! 
Dus geen les :)
                                                                            Fijne vakantie alvast!


Slide 38 - Tekstslide

Tegenstelling
= Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan, die verschillend zijn

Signaalwoorden:
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant/ aan de andere kant, toch...
Voorbeeld:

Deze telefoon heeft een groter scherm, maar de kleuren zijn minder helder.

Slide 39 - Tekstslide