Meten en Meetkunde 2F, CWV 2 maart 2021

Meten & Meetkunde 2F
2  maart  2021           CWV

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Meten & Meetkunde 2F
2  maart  2021           CWV

Slide 1 - Tekstslide

Deze auto is op schaal 1:100 weergegeven.
Hoelang is de auto in het echt als deze auto 4 cm is?
A
4000 cm
B
400 cm
C
40 meter
D
4 meter

Slide 2 - Quizvraag

Een vat dat geheel gevuld is met olie weegt 58 kg. Als het vat 70% vol is, weegt het 43 kg.
Hoeveel weegt het vat als het leeg is? ... kg

Slide 3 - Open vraag


A
Schaal 4:1
B
Schaal 1:4
C
Schaal 6:1
D
Schaal 1:6

Slide 4 - Quizvraag

omtrek
omtrek

Slide 5 - Tekstslide


De omtrek van deze figuur is:
3 cm
7 cm
14 cm
A
48 cm
B
25 cm
C
24 cm
D
42 cm

Slide 6 - Quizvraag

Bereken de omtrek.
(.... meter)

Slide 7 - Open vraag

Oppervlakte

Slide 8 - Tekstslide

Wat is de oppervlakte van deze tuin?
A
12 m²
B
13 m²
C
14 m²
D
15 m²

Slide 9 - Quizvraag

Inhoud

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de
totale oppervlakte
en inhoud van deze balk?
A
Oppervlakte: 26 m2 Inhoud: 24 m3
B
Oppervlakte: 52 m2 Inhoud: 24 m3
C
Oppervlakte: 52 m2 Inhoud: 16 m3
D
Oppervlakte: 40 m2 Inhoud: 18 m3

Slide 11 - Quizvraag

Met een volle emmer muurverf kan 24 m² muur geverfd worden. Emmer A is nog voor de helft gevuld. In emmer B is nog een kwart over. Hoeveel m² muur kan nu nog geverfd worden ? (...... m2)

Slide 12 - Open vraag

Stel: Je plaatst een hek om de tuin. Hebben we hier te maken met de omtrek of oppervlakte?
A
Omtrek
B
Oppervlakte

Slide 13 - Quizvraag


5,4 uur =
A
5 uur en 40 minuten
B
5 uur en 4 minuten
C
5 uur en 25 minuten
D
5 uur en 24 minuten

Slide 14 - Quizvraag

Berekening

Slide 15 - Tekstslide


5,67 uur = 5 uur,
A
60 minuten en 7 seconden
B
40 minuten en 12 seconden
C
16 minuten en 5 seconden
D
67 minuten en 0 seconde

Slide 16 - Quizvraag

Berekening

Slide 17 - Tekstslide

Els heeft 40 euro voor haar verjaardag gekregen. Ze stort 1/5 deel op haar rekening. Van de rest gebruikt ze 1/4 deel om taart te kopen.
Hoeveel geld heeft ze over?
A
32
B
24
C
8
D
12

Slide 18 - Quizvraag