H2 vragen

Oefenen voor de toets
Quiz vragen hoofdstuk 2

De Gouden eeuw
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
geschiedenisVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Oefenen voor de toets
Quiz vragen hoofdstuk 2

De Gouden eeuw

Slide 1 - Tekstslide

Wat wordt er met het begrip Republiek bedoeld?

A
Naam van Nederland in de 16e t/m de 18e eeuw.
B
Staat zonder vorst zoals een koning of een keizer.
C
Ergens tegen in opstand komen.
D
Als burgers wetten maken en niet een vorst.

Slide 2 - Quizvraag

Waarom was de Nederlandse Republiek in de Gouden Eeuw bijzonder?
A
Het ging met de handel goed
B
We waren een Republiek
C
Er was godsdienstvrijheid
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quizvraag

Wie hadden de meeste macht in de Nederlandse Republiek?
A
De koning en zijn hofhouding
B
De regenten uit rijke families
C
De hardwerkende mannen en vrouwen
D
De Staten-Generaal

Slide 4 - Quizvraag

Producten opslaan om later te verhandelen noem je:
A
handelskapitalisme
B
stapelmarkt
C
VOC-principe
D
pakhuispolitiek

Slide 5 - Quizvraag

Welke handel wordt de moedernegotie genoemd?
A
de VOC
B
de oostzeehandel
C
de WIC

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent handelskapitalisme?
A
Geld geven aan een goed doel
B
Geld investeren
C
Geld investeren om winst te maken
D
Geldzaken

Slide 7 - Quizvraag

De VOC verhandelde vooral
A
Slaven
B
Aardappels
C
Specerijen
D
Maïs

Slide 8 - Quizvraag

In welk jaar werd de VOC opgericht?
A
1601
B
1602
C
1701
D
1702

Slide 9 - Quizvraag

WIC is opgericht in
A
1702
B
1602
C
1721
D
1621

Slide 10 - Quizvraag

De trans-Atlantische slavenhandel was onderdeel van de
A
VOC
B
Handelskapitalisme
C
Driehoekshandel
D
WIC

Slide 11 - Quizvraag

Welke producten verhandelde de WIC?
A
Slaven
B
Wijn
C
Specerijen
D
Graan

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het grootste verschil tussen de VOC en de WIC?
A
De WIC deed aan slavenhandel
B
De VOC deed aan kaapvaart
C
De WIC ging richting het Oosten
D
De VOC werd later opgericht dan de WIC

Slide 13 - Quizvraag

Wat was Johan de Witt?
A
Koning
B
Raadspensionaris
C
Stadhouder
D
Hertog

Slide 14 - Quizvraag

Hoe werd de baas van een gewest genoemd?
A
Stadhouder
B
Edelman
C
Koning
D
Landvoogd

Slide 15 - Quizvraag

Hoe heette het bestuur van de individuele gewesten?
A
Staten-Generaal
B
Gewestelijke staten
C
Stadhouder

Slide 16 - Quizvraag

Hoe heet de bijeenkomst van alle gewesten bij elkaar?
A
Gewestelijke Staten
B
Landvoogdes
C
Stadhouder
D
Staten-Generaal

Slide 17 - Quizvraag

Wie had in de Republiek de functie van legerleider?
A
De stadhouder
B
De raadspensionaris

Slide 18 - Quizvraag

Raadspensionaris ( 2 antwoorden)
A
opperbevelhebber Staatse leger
B
hoofd van Staten-Generaal
C
benoemt regenten
D
bepaalt militair beleid

Slide 19 - Quizvraag

"De koning heeft alle macht"
Welk begrip hoort hierbij?
A
abolutionisme
B
nationalisme
C
feminisme
D
absolutisme

Slide 20 - Quizvraag

Waarom werd de adel in Frankrijk door Lodewijk naar Versailles gehaald?
A
Voor zijn dansvoorstellingen
B
Ter controle
C
Om belasting te betalen
D
Voor de gezelligheid

Slide 21 - Quizvraag