1.3 De zon als motor: luchtdruk en wind

H1: Weer en Klimaat
§3: De zon als motor: Luchtdruk en wind




De Geo 4 VMBO-KGT



1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H1: Weer en Klimaat
§3: De zon als motor: Luchtdruk en wind




De Geo 4 VMBO-KGT



Slide 1 - Tekstslide

Benodigdheden:
- gekleurde blaadjes voor lagen
- klei voor sedimentgesteente
wat gaan we doen vandaag
- herhaling paragraaf 1.1 en 1.2 + bespreken opdrachten
uitleg luchtdruk en wind
maken opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een verschil tussen weer en klimaat?
A
periode van meten
B
klimaat gaat over kleiner gebied
C
weer is de gemiddelde toestand van de lucht
D
weer gaat over neerslag en klimaat niet

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit zijn de weerselementen:
A
Temperatuur, wind en luchtdruk
B
Neerslag, luchtdruk en wind
C
Wind, temperatuur en neerslag
D
Luchtdruk, neerslag en temperatuur

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is de uv-straling van de zon meestal hoog?
A
In de zomer en als het bewolkt is
B
In de zomer en als het onbewolkt is
C
In de winter en als het bewolkt is
D
In de winter en als het onbewolkt is

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk klimaat heeft Nederland?
Welk klimaat heeft Nederland?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de breedteligging?
A
De afstand tot de noordpool
B
De afstand tot de evenaar
C
De afstand tussen twee breedtepunten
D
De ligging ten opzichte van een breedtelijn

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In Spanje is het warmer dan in Nederland doordat de zoninvalshoek in Spanje:
A
Langer is
B
Korter is
C
Groter is
D
Kleiner is

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaan de seizoenen op aarde?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat kan je zeggen over hoogteligging?
A
Elke 100m omhoog = 3 graden kouder
B
Hoe dichter bij de zon, hoe warmer
C
Elke 1000m omhoog = 6 graden kouder
D
In de bergen sneeuwt het altijd

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

morgen gaat de wind draaien naar een westenwind (aanlandig) wat zal dit doen met de temperatuur
A
omlaag
B
omhoog

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

H1: Het weer en klimaat
§3: De zon als motor: Luchtdruk en Wind

Wat gaan we doen?
  • Uitleg: Wat hebben luchtdruk en wind met elkaar te maken?


Leerdoelen
  • Je kunt aan het einde van de les uitleggen hoe aan het aardoppervlak verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in luchttemperatuur en hoe hierdoor de wind gaat waaien. 
  • Je kunt aan het einde van de les op een weerkaart aan de hand van isobaren aangeven waar de wind het hardst waait, waarbij de de schaal van Beaufort in een weerbericht kunt herkennen en toepassen. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Luchtdrukgebieden
  • Je kan op basis van de luchtdruk een onderscheid maken tussen twee gebieden.
  • Lagedrukgebieden: onder de 1013 hPa
  • Hogedrukgebieden: boven de 1013 hPa

luchtdruk

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij een hogedrukgebied
A
daalt de lucht
B
stijgt de lucht

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee leerlingen doen een uitspraak over luchtdruk.
Uitspraak 1: hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe zwakker de
wind is die daar waait.
Uitspraak 2: in hogedrukgebieden stijgt de lucht op en is de kans op
neerslag groot.
Wat is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Beide uitspraken zijn juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lage druk
Hoge druk
Lagedruk
Hoge druk
Lage druk

Slide 23 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de begrippen naar de juiste afbeelding
Aflandige wind
Aanlandige wind

Slide 24 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet de eenheid waarmee de luchtdruk wordt gemeten?
A
Hectopascal
B
Beaufort
C
Fahrenheit
D
Celsius

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De Schaal van Beaufort gaat tot
A
windkracht 6
B
windkracht 8
C
windkracht 10
D
windkracht 12

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag...
Opdracht 1, 2ab, 3, 4,

Je mag samenwerken

In je werkboek

Tot 3 minuten voor het einde van deze les.

Werk zelfstandig aan paragraaf 1.6
Wat?

Wie?

Hoe?

Tijd:

Klaar?

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H1: Het weer en klimaat
§3: De zon als motor: Luchtdruk en Wind


Leerdoelen
  • Je kunt aan het einde van de les uitleggen hoe aan het aardoppervlak verschillen in luchtdruk ontstaan door verschillen in luchttemperatuur en hoe hierdoor de wind gaat waaien. 
  • Je kunt aan het einde van de les op een weerkaart aan de hand van isobaren aangeven waar de wind het hardst waait, waarbij de de schaal van Beaufort in een weerbericht kunt herkennen en toepassen. 

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies