répétez chapitre 1 grammaire et verbes

Het bijvoeglijk naamwoord
Doel; je kunt het bijvoeglijk naamwoord (l'adjectif) actief gebruiken in het Frans
Je weet de wat de plaats is van het bijv nw en je kent de vormen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Het bijvoeglijk naamwoord
Doel; je kunt het bijvoeglijk naamwoord (l'adjectif) actief gebruiken in het Frans
Je weet de wat de plaats is van het bijv nw en je kent de vormen

Slide 1 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijwoord
D
voorzetsel

Slide 2 - Quizvraag

Welke van onderstaande woorden zijn bijvoeglijk naamwoorden? (Meerdere antwoorden mogelijk)
A
lief
B
auto
C
spelen
D
Duitse

Slide 3 - Quizvraag

1. De vorm van het bijv.nw
In het Frans past het bij nw zich aan, aan het zelfstandig naamwoord, er zijn dus 4 vormen; 
mnl enkv, vrl enkv, mnl mv, vrl mv

Slide 4 - Tekstslide

Het bijvoeglijk naamwoord
Vormt zich naar het zelfstandig naamwoord. 
De standaard regel: 

Mannelijk enkelvoud:                                     grand
Vrouwelijk enkelvoud:    + e                               grande
Mannelijk meervoud:      + s                               grands
Vrouwelijk meervoud:  + es                             grandes

Slide 5 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________
A
américain
B
américaine
C
américains
D
américaines

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________
A
élégant
B
élégante
C
élégants
D
élégantes

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
la mer ___________________ (bleu)

Slide 9 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
les filles _______________ (charmant)

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
Laura est _________________ (heureux)

Slide 12 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
La semaine _____________ (dernier)

Slide 13 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
Les mères _________________ (actif)

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Vul de juiste vorm in:
la ______________ grand-mère
A
vieux
B
vieille
C
veielle
D
vieilles

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vorm in:
Mon _________________ copain
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 17 - Quizvraag

Vertaal:
La voiture est très (vieux) _____________

Slide 18 - Open vraag

Vertaal:
C'est une (grand) _________ route pour aller à Paris.

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
"J'ai une (bon) _____________ idée!"

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste vorm in:
C'est une région (dangereux) ___________________

Slide 21 - Open vraag

Vorm van het bijvoeglijk naamwoord
2. Plaats van het bijvoeglijk naamwoord;

Slide 22 - Tekstslide

Plaats van het bijvoeglijk naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord komt ACHTER het zelfstandig naamwoord. 
Behalve het rijtje hieronder, de zogenaamde uitzonderingen. Die moet je uit je hoofd leren. Alleen deze staan dus VOOR het zelfstandig naamwoord:

Bon / Beau / Joli
Haut / long / petit/ 
Jeune / vieux/ large /grand
gros/ nouveau/ 
mauvais / méchant
+ autre , rangtelwoorden

Slide 23 - Tekstslide

(nouveau)
un..... jean......

Slide 24 - Open vraag

(beau)une....actrice.......

Slide 25 - Open vraag

Tenslotte nog even de werkwoorden  herhalen 

- er
 - re 

présent  en  passé composé

Slide 26 - Tekstslide

vous ..... = jullie wachten
A
attendez
B
vendons
C
rendre
D
perdu

Slide 27 - Quizvraag

elle a ..........( perdre= verliezen )

Slide 28 - Open vraag

il a
A
attend
B
rendu
C
allé
D
habite

Slide 29 - Quizvraag

de onregelmatige werkwoorden  dan als laatste  herhalen 

Slide 30 - Tekstslide

zij kan
A
elle veut
B
elles veulent
C
il peut
D
elle peut

Slide 31 - Quizvraag

jullie maken
A
je fais
B
vous faites
C
on fait
D
vous allez

Slide 32 - Quizvraag

wij zijn
A
on a
B
on es
C
nous sommes
D
il est

Slide 33 - Quizvraag

ik ben geweest =

Slide 34 - Open vraag

jullie hebben gehad =

Slide 35 - Open vraag

ils ont pu
A
zij hebben
B
zij hebben gewild
C
zij zijn geweest
D
zij hebben gekund

Slide 36 - Quizvraag

attendre = wachten
A
elle attends
B
il attends
C
nous attendons
D
vous attendre

Slide 37 - Quizvraag