week 38 - voorwerpen beschrijven en vergelijken, aanw. vnw

Buenos días

¿Qué vamos a hacer?
  • vocabulario
  • Tarea 1.2 voorwerp beschrijven
  • Tarea 1.3 vergelijkingen
  • Tarea 1.4 hh aanw. vnw.
Miércoles, 22 de septiembre
Aquaduct Segovia
1e eeuw
15 km.
tot 1800 water overheen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Buenos días

¿Qué vamos a hacer?
  • vocabulario
  • Tarea 1.2 voorwerp beschrijven
  • Tarea 1.3 vergelijkingen
  • Tarea 1.4 hh aanw. vnw.
Miércoles, 22 de septiembre
Aquaduct Segovia
1e eeuw
15 km.
tot 1800 water overheen

Slide 1 - Tekstslide

Vocabulario 1.1

Slide 2 - Tekstslide

bewaren

Slide 3 - Open vraag

la temporada

Slide 4 - Open vraag

een cadeau

Slide 5 - Open vraag

passen

Slide 6 - Open vraag

viejo

Slide 7 - Open vraag

nodig hebben

Slide 8 - Open vraag

een doos

Slide 9 - Open vraag

LA: pág. 15
Vamos a leer el texto juntos.
Controla tus respuestas del ejercicio 3.

Slide 10 - Tekstslide

Tarea 1.2
  • Módulo pág. 10
  • Rellena la lista de vocabulario 
Leerdoel: een object beschrijven
timer
7:00

Slide 11 - Tekstslide

Forma/dimensión/
consistencia
¿Cómo es? Es...
grande 
pequeño 
cuadrado 
redondo 
rectangular 
blando 
duro 
Vorm/afmeting/samenhang

Hoe ziet het eruit? Het is...
groot
klein
vierkant
rond
rechthoekig
zacht
hard

Slide 12 - Tekstslide

Material
¿De qué es? Es de.....

plástico
metal 
cristal 
cuero 
madera 
de papel
....
Materiaal:
Waar is het van gemaakt? Het is van....
plastic
metaal
glas
leer
hout
van papier
.....

Slide 13 - Tekstslide

El uso/ het gebruik
gebruik, waarvoor dient het
¿Para qué sirve?        Waar dient het voor?
¿Para qué se usa?     Waar wordt het voor gebruikt?

Sirve para ....                Het dient om/voor....
Se usa para....              Het wordt gebruikt voor....

Slide 14 - Tekstslide

Por ejemplo:
  • Es pequeño y duro. Es de plástico y de metal y se usa para escribir.

  • Es rectangular, es de plástico o metal y de cristal. No es muy grande. Se usa para llamar. 

  • Es rectangular, es de papel, se usa para leer.
Bolígrafo
móvil
libro

Slide 15 - Tekstslide

Un juego..
Haz 2 descripciones.
Tus compañeros van a adivinar qué objeto es. 

Slide 16 - Tekstslide

Para comparar....
Vergelijkingen met een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord:
más....que      --> Julián es más rápido que Pedro.
                            Julián is sneller dan Pedro.
menos....que  --> Pedro camina menos rápido que Julián.                                    Pedro loopt minder snel dan Julián.
tan....como     -->Julián es tan divertido como Pedro.
                            Julián is even leuk als Pedro.

Slide 17 - Tekstslide

Para comparar....
Vergelijkingen met een zelfstandig naamwoord  
  • más.....que      --> Paco tiene más tiempo libre que Pedro.
                                 Paco heeft meer vrije tijd dan Pedro.
  • menos....que  --> Pedro tiene menos tiempo libre que Paco
                                 Pedro heeft minder vrije tijd dan Paco
  • tanto/a/os/as....como     --> Paco tiene tanto tiempo libre como Julián.                                     Paco heeft evenveel vrije tijd als Julián
                                              

Slide 18 - Tekstslide

Para comparar....
Vergelijkingen met een werkwoord:
....más que        --> Paco trabaja más que Carmen.
                               Paco werkt harder dan Carmen.
....menos que    --> Carmen trabaja menos que Paco.
                               Carmen werkt minder hard dan Paco.
...tanto como    --> Lola trabaja tanto como Paco.
                               Lola werkt even hard als Paco.

Slide 19 - Tekstslide

comparativos irregulares
  • más bueno   --> mejor
  • más malo      --> peor
  • grande --> más grande (letterlijk groter)
  • grande --> mayor (ouder)
  • pequeño --> más pequeño (letterlijk kleiner)
  • pequeño --> menor (jonger)

Slide 20 - Tekstslide

Aanwijzende
voornaamwoorden

Slide 21 - Woordweb

Aanwijzend voornaamwoord in het Spaans. 
aquí
ahí
allí
afstand 
tot 
spreker
enkelvoud
meervoud
MNL.
VR.
VR.
MNL.
este
ese
aquel
esta
esa
aquella
estos
esos
aquellos
estas
esas
aquellas

Slide 22 - Tekstslide

Waar moet je op letten:
  • Het aanwijzend voornaamwoord richt zich naar het zelfstandig naamwoord wat erachter staat. Is dit vrouwelijk of meervoud, dan verandert het dus. Vb: este libro, esta casa, estos libros, estas casas
  • Let goed op of de volgende woorden in de zin staan: aquí (hier), ahí (daar), allí (daarginds, ver weg). Hieraan kan je zien welk aanwijzend vnw. je moet gebruiken. 
  • esto/eso/aquello gebruik je als je niet naar een specifiek zelfstandig naamwoord verwijs. Het wordt dus algemeen gebruikt. ¿Qué es eso? Wat is dat?

Slide 23 - Tekstslide

Ahora: a trabajar
  • Haz de tu libro de alumno: pág. 16, ej. 1 en 2
    pág. 17 ej. 4 
    pág. 18 ej. 1
  • Módulo pág. 16 ej. A y B
  • LE: ej. 1.3, 1.4, 1.6, 1.15, 1.16

  • Leren woordjes 1.1 en 1.2

Slide 24 - Tekstslide