havo: rekenen met letters/TL: pijlenketting naar formule

Hey!
Goed dat je er bent!
Pak jouw spullen alvast:
  • Doe je schrift open zodat ik het huiswerk kan zien.
  • Log alvast in bij deze lessonup op jouw laptop.
  • TL: Maak de startopdracht hiernaast 
  • HAVO: maak L7 als startopdracht

timer
5:00
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hey!
Goed dat je er bent!
Pak jouw spullen alvast:
  • Doe je schrift open zodat ik het huiswerk kan zien.
  • Log alvast in bij deze lessonup op jouw laptop.
  • TL: Maak de startopdracht hiernaast 
  • HAVO: maak L7 als startopdracht

timer
5:00

Slide 1 - Tekstslide

Havo: aan de slag
maken: opdracht 61 in stilte

Slide 2 - Tekstslide

TL: §7.3 van pijlenketting naar formule
Leerdoel: 
Van een pijlenketting een formule kunnen maken.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een formule?
Een formule is een algemene berekening, zonder pijltjes, 
maar wel met een =  . 

Slide 4 - Tekstslide

Pijlenketting naar formule

Slide 5 - Tekstslide

Pijlenketting naar formule
aantal maanden x 9,50 + 10= bedrag

Slide 6 - Tekstslide

TL: Aan de slag
maken: opdracht 15 t/m 20

Slide 7 - Tekstslide

HAVO: Rekenen met Letters: 
en Herleiden

Vandaag wordt het volgende uitgelegd:

  • Wat 'herleiden'  ook weer was. 
  •  gelijksoortige termen en niet gelijksoortige termen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is denk je zelf dat 'Herleiden' is?

Slide 9 - Open vraag

'eenvoudiger' of 'korter schrijven'.
Herleidt de volgende opgave: 4k x -3a

Slide 10 - Open vraag

4a x 3k = 12ak
Het gaat hier om:
A
om het quotiënt van twee termen
B
om de som van twee factoren
C
om het verschil van vier factoren
D
om het product van vier factoren

Slide 11 - Quizvraag

4k x -3a = 
 

Slide 12 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  


 

Slide 13 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a 
 

Slide 14 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a = en dat kan je anders neerzetten, zoals


 

Slide 15 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a = en dat kan je anders neerzetten, zoals

4 x -3 x k x a 

 

Slide 16 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a = en dat kan je anders neerzetten, zoals

4 x -3 x k x a = en dan kan je ze samen nemen



 

Slide 17 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a = en dat kan je anders neerzetten, zoals

4 x -3 x k x a = en dan kan je ze samen nemen

-12 (voor getallen) 

 

Slide 18 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a = en dat kan je anders neerzetten, zoals

4 x -3 x k x a = en dan kan je ze samen nemen

-12 (voor getallen) en ak (alfabetisch andere factoren)



 

Slide 19 - Tekstslide

4k x -3a = kan je uitsplitsen, dat wordt dan  

4 x k x -3 x a = en dat kan je anders neerzetten, zoals

4 x -3 x k x a = en dan kan je ze samen nemen

-12 (voor getallen) en ak (alfabetisch andere factoren)

en 4k x -3a wordt dat -12ak

 

Slide 20 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a 
gelijksoortige termen (want 'som') mag je optellen 




Slide 21 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a 
gelijksoortige termen (want 'som') mag je optellen 

a + b + b + a + b =   2 x a + 2 x b          =  2a + 2b



Slide 22 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a 
gelijksoortige termen (want 'som') mag je optellen 

a + b + b + a + b =   2 x a + 2 x b          =  2a + 2b
niet gelijksoortige termen mag je niet optellen




Slide 23 - Tekstslide

Korte herhaling van herleidenkorter schrijven:

a + a + a + a =       4 x a       = 4a 
gelijksoortige termen (want 'som') mag je optellen 

a + b + b + a + b =   2 x a + 2 x b          =  2a + 2b
niet gelijksoortige termen mag je niet optellen

2a + 2b kan niet korter geschreven worden ( K.N.K. )


Slide 24 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b



Slide 25 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b



Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5

Slide 26 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen 
             = 2a                                         

Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2

Slide 27 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 28 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 29 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b :    zijn niet gelijksoortig
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 30 - Tekstslide

gelijk(-soortige) termen:

Bekijk 3a + 2b - a - 5b


Gelijksoortige termen mag je optellen:
Dus:  3a - a  mag je optellen en 2b - 5b mag je optellen
             = 2a                                         = -3b

Dus    3a + 2b - a - 5b = 2a - 3b :     KAN NIET KORTER
Let op:
  • - a  is hetzelfde als -1a
  • - 5b is één term.                     De 'min' hoort dus bij de 5
3 - 1 = 2
2 - 5 = -3

Slide 31 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen

                                                   

Slide 32 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen

                      5a + 6a                                                5a + 6b                                  

Slide 33 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen
  • Moet je optellen/aftrekken of moet je vermenigvuldigen

Slide 34 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen
  • Moet je optellen/aftrekken of moet je vermenigvuldigen

                                  5a + 6a                                                 5a x 6b

Slide 35 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen
  • Moet je optellen/aftrekken of moet je vermenigvuldigen
  • Bij vermenigvuldigen kan je altijd herleiden (korter schrijven) bij vermenigvuldigen mag alles, maar let op volgorde

                               

Slide 36 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen
  • Moet je optellen/aftrekken of moet je vermenigvuldigen
  • Bij vermenigvuldigen kan je altijd herleiden (korter schrijven) bij vermenigvuldigen mag alles, maar let op volgorde

                               5a x 6b = 20ab                               6b x 5a = 20ab

Slide 37 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen
  • Moet je optellen/aftrekken of moet je vermenigvuldigen
  • Bij vermenigvuldigen kan je altijd herleiden (korter schrijven) bij vermenigvuldigen mag alles, maar let op volgorde
  • Bij optellen/aftrekken kan je niet altijd herleiden (korter schrijven); gebruik dan altijd kan niet korter.....    

Slide 38 - Tekstslide

Heb je te maken met:
  • Gelijksoortige termen of met niet gelijksoortige termen
  • Moet je optellen/aftrekken of moet je vermenigvuldigen
  • Bij vermenigvuldigen kan je altijd herleiden (korter schrijven) bij vermenigvuldigen mag alles, maar let op volgorde
  • Bij optellen/aftrekken kan je niet altijd herleiden (korter schrijven); gebruik dan altijd kan niet korter.....                                                                               5a + 6b kan niet korter

Slide 39 - Tekstslide

Herleiden: klopt deze?

5a7b=35ab
A
Ja
B
Nee

Slide 40 - Quizvraag

Herleiden: klopt deze?

3y2x=6yx
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quizvraag

Herleiden: klopt deze?

5a+5b=10ab
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quizvraag

Herleiden: klopt deze?

5a3a=15a2
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quizvraag

Herleiden: klopt deze?

2ab+3ab=5ab
A
Ja
B
Nee

Slide 44 - Quizvraag

Aan de slag!
TL: maken paragraaf 7.3
HAVO: maken 61 t/m 69

Slide 45 - Tekstslide