§3.3 Identiteit

§3.3 Identiteit
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§3.3 Identiteit

Slide 1 - Tekstslide

Wat is geen voorbeeld van een grens?
A
Een sloot tussen twee weilanden.
B
Een schutting tussen de tuin van jullie huis en die van de buren.
C
Een boom in jullie tuin.
D
De schooldeur.

Slide 2 - Quizvraag

De grens tussen Nederland en Duitsland is vooral ....?
A
Kunstmatig en gesloten.
B
Kunstmatig en open.
C
Natuurlijk en gesloten.
D
Natuurlijk en open

Slide 3 - Quizvraag

Uitleg (1)
Identiteit zijn alle kenmerken die iemand onderscheiden van een ander. Dat begint natuurlijk al met je naam. Bij de aangifte van je geboorte op het gemeentehuis krijg je een burgerservicenummer (bsn). Dat is een uniek nummer waarmee je bij de overheid kunt aangeven wie je bent. Het staat ook op je identiteitsbewijs (ID-kaart of paspoort). Daarmee kun je aangeven wie je bent.
Naast je naam, etc. heb je nog veel meer kenmerken die jouw identiteit bepalen.

Slide 4 - Tekstslide

Uitleg (2)
Jouw identiteit wordt voor een deel bepaald wanneer je opgroeit. De mensen om je heen hebben invloed op je. Hoe dichter bij die mensen staan, hoe meer invloed ze hebben. Van je ouders krijg je waarden en normen mee, dingen die je belangrijk vind en gedrag dat je normaal vind. 
Naarmate je ouder word vorm je ook steeds meer zelf je identiteit. Jij gaat steeds meer zelf je waarden en normen bepalen en tot welke groepen je wilt horen. 

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg (3)
Sommige kenmerken van je identiteit zijn uniek, die horen alleen bij jou. Maar je hebt ook kenmerken die bij een groep horen. Dat kan iets heel plaatselijk zijn of regionaal (denk aan het spreken van Fries). Je identiteit kan ook verbonden zijn met een bepaald geloof. Of een bepaalde migratieachtergrond. Iedere groep heeft zijn eigen kenmerken waarmee het zich onderscheidt van een andere groep. Dat noem je cultuur. Cultuur is alles wat mensen maken, bedenken en doen. Dus bijv. taal, godsdienst, muziek, waarden en normen, etc.

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg (4)
De meeste mensen vinden het fijn om bij een groep te horen. Dat zijn meestal groepen met overeenkomstige kenmerken. Maar als jij niet wordt geaccepteerd door een groep waar je bij wilt horen, is er sprake van uitsluiting. Als je juist wel door een groep wordt geaccepteerd, ook al heb je weinig overeenkomsten, dan spreek je van insluiting
Je kunt aan de buitenwereld laten zien bij welke groep je hoort, bijv. door kleding. Maar ook met je gedrag kun je laten zien tot welke groep je hoort, of hoe je over bepaalde zaken denkt.

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord vraag 1 en 2
1a: Alle kenmerken die je onderscheiden van anderen.
1b: Naam, geboortedatum, lengte, geslacht, bsn, foto, kaartnummer.
1c: Als je drank of sigaretten wilt kopen in de winkel, als de politie op 
      straat ernaar vraagt, als je je rijbewijs gaat aanvragen, als je door de 
      douane gaat op een vliegveld.
2a: Bijvoorbeeld je ouders, broer/zus.
2b: Bijvoorbeeld een beroemde sporter, vlogger/blogger, etc.
2c: Bijvoorbeeld geloofsgemeenschap, sportvereniging of muziekscene.

Slide 8 - Tekstslide

Antwoord vraag 3, 4 en 5
3:   C
4a: B, nationale identiteit 
4b: Door het dragen van dezelfde kleuren (oranje) en vlaggen 
      (Nederlandse).
5a: Nederlands
5b: D, Turken
5c: Er wonen ook mensen van andere afkomst in Nederland, bijv.
      Chinezen, Belgen.

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord vraag 6 en 7
6: (1) uitsluiting; (2) insluiting.
7a: De mannen in het artikel die zijn aangevallen werden niet 
      geaccepteerd door anderen om het kenmerk dat ze homoseksueel 
      zijn. Dat is uitsluiting.
7b: Bekende Nederlanders lopen hand in hand om te laten zien dat 
      iedereen erbij hoort in onze maatschappij, ook al heeft diegene niet 
      dezelfde kenmerken als jijzelf.

Slide 10 - Tekstslide