In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Les 6 - oefenles -
Slide 1 - Tekstslide
Het Romeinse Rijk
Oefenles
Slide 2 - Tekstslide
Planning
1. Spullen, gesprek, gebed 0-10
2. Quiz 10-18
3. Maken en zelf nakijken toetsvoorbereiding 3.3
Slide 3 - Tekstslide
Door wie werd Rome bestuurd toen het nog een stadstaat was?
A
Een keizer
B
Een koning
C
Een sultan
D
De paus
Slide 4 - Quizvraag
Waarom was de Romeinse Republiek geen echte democratie?
A
Vrouwen, kinderen en slaven hadden geen invloed op het bestuur.
B
In de senaat zaten alleen mannen.
C
In de senaat zaten alleen rijke mannen.
D
De Romeinse Republiek werd door twee consuls bestuurd.
Slide 5 - Quizvraag
Wat was een dictator in de Romeinse Republiek?
A
Een alleenheerser, die vijf jaar lang alleen de macht had.
B
Een strenge leider.
C
Een dictator kreeg zes maanden lang veel macht om de orde te herstellen.
D
Een leider die veel oorlog voerde.
Slide 6 - Quizvraag
Waarom werd Caesar uiteindelijk vermoord door de senatoren?
A
De senatoren vonden Caesar niet aardig.
B
De senatoren waren bang dat Caesar koning wilde worden.
C
Caesar had een sterk leger
D
De senatoren wilden zelf de macht hebben.
Slide 7 - Quizvraag
Wat werd Octavianus/Augustus nadat hij de burgeroorlog had gewonnen?
A
Dictator
B
De eerste keizer van het Romeinse Rijk.
C
De eerste koning van het Romeinse Rijk
D
Consul
Slide 8 - Quizvraag
Onder het bestuur van Augustus begon de Pax Romana (Romeinse vrede), wat was dit?
A
Tijdens de Pax Romana was er voor altijd vrede in het Romeinse Rijk.
B
Tijdens de Pax Romana was er vrede.
C
Tijdens de Pax Romana geloofde iedereen in de Romeinse goden.
D
Een periode van 200 jaar waarin het Romeinse Rijk bijna geen oorlogen kende.
Slide 9 - Quizvraag
Welk deel van Nederland werd ingenomen door de Romeinen?
A
Het noordelijk deel van Nederland.
B
Het zuidelijk deel van Nederland.
C
Alleen het midden van Nederland.
D
Zeeland.
Slide 10 - Quizvraag
Hoe noemden de Romeinen de noordgrens van hun rijk?
A
De limes
B
De Rijn
C
De noordgrens
D
De Maas
Slide 11 - Quizvraag
Welke drie dingen waren de bewoners van een Romeinse provincie verplicht?
A
Ze moesten Romeinse kleding dragen.
B
Ze moesten stukken grond afstaan aan de Romeinen.
C
Ze moesten belasting betalen aan de Romeinen.
D
Ze moesten soldaten leveren voor het Romeinse leger.
Slide 12 - Quizvraag
Wat mochten de overwonnen volken in het Romeinse Rijk?
A
Hun eigen wetten maken.
B
De eigen goden blijven vereren.
C
De eigen gewoonten behouden.
D
Oorlog voeren tegen de Romeinen.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is een agrarisch-stedelijke samenleving?
A
Een samenleving waarin de meeste mensen in de steden leven en een klein aantal in de steden.
B
Een samenleving waarin de meeste mensen op het platteland leven en een klein aantal in de steden.
C
Een samenleving waarin mensen alleen van de landbouw leven.
D
Een samenleving met grote villa's en rijke grootgronfbezitters.
Slide 14 - Quizvraag
Door wie lieten rijke grootgrondbezitters graan, druiven en olijven op hun landgoed verbouwen?
A
Door boeren.
B
Door slaven.
C
Dit deden ze zelf.
D
Door hun kinderen.
Slide 15 - Quizvraag
Hoe werden Romeinen die werkloos waren en vrijwel niets bezaten genoemd?
A
Proletariërs.
B
Slaven
C
Armen
D
Rijke grootgrondbezitters
Slide 16 - Quizvraag
Hoe hielden rijke Romeinen de (arme) bevolking rustig?
A
Met 'brood en drinken'
B
Door oorlog te voeren.
C
Met de Olympische spelen
D
Met 'brood en spelen'
Slide 17 - Quizvraag
Wat waren vrijgelatenen?
A
Mensen die vrij waren en dus geen slaaf.
B
Mensen die uit de gevangenis waren vrijgelaten.
C
Slaven die door hun meester waren vrijgelaten.
D
Mensen die niet in het Romeinse leger hoefden te dienen.
Slide 18 - Quizvraag
Toetsvoorbereiding
1) Nakijken toetsvoorbereiding 3.2, zet sterretjes bij de opdrachten die je moeilijk vond 2) Lees TV 3.1 nog eens door. Zet ook sterretjes bij opdrachten die je lastig vond. 3) Klassikaal aantal opdrachten bespreken
timer
5:00
Slide 19 - Tekstslide
Maken Toetsvoorbereiding 3.3 en 3.4
1) Eerste 5 minuten stil 2) Vervolgens 5 minuten fluisteren 3) Nu mag je praten
Klaar? Vraag om het antwoordenblad bij je docent en kijk het zelf na.