Open alvast je boek op blz. 8-9. Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
§1Herhaling leerjaar 1
Voordat we beginnen:
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Open alvast je boek op blz. 8-9. Log alvast in op LessonUp (de code staat linksonder in beeld).
§1Herhaling leerjaar 1
Voordat we beginnen:
Slide 1 - Tekstslide
Je kunt uiteggen hoe je het onderwerp van een tekst vindt.
Je weet wat de hoofdgedachte is en hoe je die kunt vinden.
Je hebt de herhaling van leerjaar 1 gemaakt.
Lesdoelen
Slide 2 - Tekstslide
In deze les:
Kijken naar de planning tot aan de Kerstvakantie.
Beginnen aan Cursus 1: Meer dan lezen.
De uitleg van paragraaf 1 behandelen.
De herhaling van leerjaar 1 maken.
Slide 3 - Tekstslide
Nieuw onderdeel:
'Meer dan Lezen' en 'Woordenschat'.
Proefwerk voor de Kerstvakantie.
Fictie: Verder lezen in je boek.
Handelingsopdracht.
De planning
Slide 4 - Tekstslide
Welke begrippen kom je tegen bij begrijpend lezen?
Slide 5 - Woordweb
Het onderwerp van een tekst
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Het onderwerp kun je in een paar woorden omschrijven. Dit is vaak de eerste vraag op een leestoets.
Slide 6 - Tekstslide
Met welke manier van lezen vind je ook alweer het onderwerp van een tekst?
A
Precies lezen
B
Oriënterend lezen
C
Nauwkeurig lezen
D
Begrijpend lezen
Slide 7 - Quizvraag
Waar let je op als je een tekst oriënterend leest?
Slide 8 - Open vraag
Op welke vraag geef je antwoord als je het onderwerp van een tekst moet bepalen?
A
Waar gaat de tekst over?
B
Hoe veel woorden staan in de tekst?
C
Wat is de belangrijkste zin van de tekst?
D
Wat wil de schrijver mij vertellen?
Slide 9 - Quizvraag
De indeling van een tekst
Om een tekst te begrijpen, is het handig om te weten hoe een tekst in elkaar zit. Een goede tekst bestaat (meestal) uit
drie delen.
- Een inleiding;
- een middenstuk;
- een slot.
Slide 10 - Tekstslide
is het eerste deel van een tekst
In de inleiding maak je kennis met het onderwerp van de tekst.
Vaak gebeurt dat met een voorbeeld of een grappig verhaaltje.
De inleiding
Slide 11 - Tekstslide
In het middenstuk staat de meeste informatie over het onderwerp. Dit tekstgedeelte bestaat vaak uit meerdere alinea's (losse stukjes tekst).
Het middenstuk
is het grootste gedeelte van de tekst
Slide 12 - Tekstslide
In dit tekstgedeelte wordt het belangrijkste uit de tekst vaak kort herhaald.
Let op! Nieuwsberichten hebben vaak geen slot.
Het slot
is het laatste stuk van de tekst
Slide 13 - Tekstslide
Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit tekstdeel is het grootste deel van een tekst.
In dit deel van de tekst wordt de lezer nieuwsgierig gemaakt naar de rest van de tekst.
Dit is het laatste tekstdeel van een tekst.
In dit deel van de tekst wordt duidelijk gemaakt waar de tekst over gaat.
In dit tekstdeel vind je bijvoorbeeld een conclusie of een korte samenvatting.
Dit tekstdeel is het grootste deel van een tekst.
Slide 14 - Sleepvraag
Inleiding, middenstuk of slot?
Slide 15 - Tekstslide
Welk stukje tekst past het best bij de inleiding?
inleiding
Iedereen voelt zich weleens onzeker. Omdat je denkt dat je er niet goed uiziet of dat je er niet bij hoort. Zorg dat je zekerder van jezelf wordt!
We zullen uitleggen hoe dat precies zit. Avondmensen beginnen pas laat op gang te komen. Ze snappen niet dat anderen aan het eind van de dag moe zijn.
Zorg dus dat je altijd de waarheid vertelt. Pas al je mentor weet wat er echt is gebeurd, kan hij je helpen het probleem op te lossen.
Slide 16 - Sleepvraag
Welk stukje tekst past het best bij het middenstuk?
middenstuk
Iedereen voelt zich weleens onzeker. Omdat je denkt dat je er niet goed uiziet of dat je er niet bij hoort. Zorg dat je zekerder van jezelf wordt!
We zullen uitleggen hoe dat precies zit. Avondmensen beginnen pas laat op gang te komen. Ze snappen niet dat anderen aan het eind van de dag moe zijn.
Zorg dus dat je altijd de waarheid vertelt. Pas al je mentor weet wat er echt is gebeurd, kan hij je helpen het probleem op te lossen.
Slide 17 - Sleepvraag
Welk stukje tekst past het best bij het slot?
slot
Iedereen voelt zich weleens onzeker. Omdat je denkt dat je er niet goed uiziet of dat je er niet bij hoort. Zorg dat je zekerder van jezelf wordt!
We zullen uitleggen hoe dat precies zit. Avondmensen beginnen pas laat op gang te komen. Ze snappen niet dat anderen aan het eind van de dag moe zijn.
Zorg dus dat je altijd de waarheid vertelt. Pas al je mentor weet wat er echt is gebeurd, kan hij je helpen het probleem op te lossen.
Slide 18 - Sleepvraag
Wat belangrijk is in een tekst, noem je hoofdzaken. Minder belangrijke dingen noem je bijzaken. De hoofdzaken staan vaak in de inleiding (het begin) of het slot (het einde) van de tekst. Ze staan ook in de kernzinnen. Dit is vaak de eerste of laatste zin van een alinea.
Hoofdzaken
Slide 19 - Tekstslide
Om het onderwerp te vinden, moet je een tekst oriënterend lezen.
Om de hoofdgedachte van een tekst te vinden, moet je precies lezen.
Je leest de tekst dan helemaal: van de eerste zin tot en met de laatste zin.
Hoofdgedachte
Slide 20 - Tekstslide
Verbanden tussen zinnen
Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt tekstverbanden herkennen door middel van signaalwoorden.
Slide 21 - Tekstslide
Welke tekstverbanden ken je nog?
Slide 22 - Open vraag
Kies het juiste tekstverband.
''Ik heb het vermoeden dat er iemand in de problemen zit. Ik zal dus moeten gaan helpen.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband
Slide 23 - Quizvraag
"Dankzij mijn projecten zie ik de stad op nieuwe manieren.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband
Slide 24 - Quizvraag
Kies het juiste tekstverband. ''Dit jaar wil ik op vakantie naar Australië en dat kost nogal wat. Ik moet dus flink gaan sparen om deze reis te kunnen betalen.''
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband
Slide 25 - Quizvraag
"Ik open het raam, want het is hier veel te warm."
A
Concluderend verband
B
Redengevend verband
C
Oorzakelijk verband
Slide 26 - Quizvraag
Na het festival ging Dennis snel naar huis, ... hij moest de volgende dag vroeg op.
A
want (reden)
B
omdat (oorzaak)
C
daardoor (gevolg)
D
zodat (reden)
Slide 27 - Quizvraag
Ik heb op de vrijmarkt veel spullen verkocht; ... heb ik nu meer ruimte in mijn kasten.
A
zodat (reden)
B
daarna (chronologie)
C
daardoor (gevolg)
D
waardoor (gevolg)
Slide 28 - Quizvraag
Shania heeft meestal geen zin om te gaan zwemmen, ... het echt heel erg warm is.