Feodale stelsel, opdr.
1 / 21
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Het feodalisme was bedoeld om het centraal gezag te versterken. Maar na verloop van tijd leidde het juist tot het tegenovergestelde. Leg uit!
Slide 2 - Open vraag
Bekijk de afbeelding. Noem de kenmerken van het leenstelsel die hier worden afgebeeld
Slide 3 - Open vraag
Noem 3 verplichtingen die de leenman (vazal) had ten opzichte van de leenheer?
Slide 4 - Open vraag
Noem 3 verplichtingen van de leenheer (vorst of hoge adel) aan zijn leenman
Slide 5 - Open vraag
Welke bestuursvorm was het meest kenmerkend voor de tijd van monniken en ridders? Monarchie, aristocratie of democratie?
Slide 6 - Open vraag
Vaak worden de begrippen hofstelsel en leenstelsel door elkaar heen gebruikt. Toch zijn ze niet hetzelfde. Leg uit!
Slide 7 - Open vraag
Koningen maakten bisschoppen graag tot leenman omdat..
A
Bisschoppen heel gelovig waren
B
Koningen dan hun land weer terugkregen
C
Bisschoppen heel gehoorzaam waren
D
Bisschoppen grote legers hadden
Slide 8 - Quizvraag
Bij wie hoort de volgende plicht?
Herendiensten doen.
Herendiensten doen.
A
De leenman
B
de leenheer
C
de horige
Slide 9 - Quizvraag
Bij wie hoort de volgende plicht?
Bescherming bieden als er gevaar dreigt.
Bescherming bieden als er gevaar dreigt.
A
leenman
B
horige
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een goed voorbeeld
van een leenstelsel?
van een leenstelsel?
A
De koning bestuurt zijn land helemaal in zijn eentje.
B
De koning heeft ministers die hem advies geven over het bestuur van zijn land.
C
De koning heeft niets te zeggen over het bestuur van zijn land.
D
De koning heeft zijn land in twintig stukken verdeeld. Ieder stuk wordt bestuurd door een vertrouweling.
Slide 11 - Quizvraag
Welke zin is juist?
A
In een leengebied konden meerdere domeinen liggen.
B
In elk leengebied lag één domein.
C
In een domein konden meerdere leengebieden liggen.
D
In elk domein lag één leengebied.
Slide 12 - Quizvraag
Het voordeel van het feodalisme is dat...
(meerdere antwoorden)
(meerdere antwoorden)
A
Dat de koning nu een groot land kan besturen
B
Dat de koning een groot leger heeft
C
Dat de koning geen geld nodig heeft
D
Dat de koning nu heel rijk wordt
Slide 13 - Quizvraag
Bij wie hoort de volgende plicht?
Trouw beloven aan de koning.
Trouw beloven aan de koning.
A
leenman
B
horige
Slide 14 - Quizvraag
Wat voor soort systeem is het feodalisme?
A
Een economisch systeem
B
Een cultureel systeem
C
Een financieel systeem
D
Een politiek systeem
Slide 15 - Quizvraag
Gebruik de bron op de volgende dia.
Leg, met een verwijzing naar de bron uit, welke beloning de edele voor zijn eed van trouw krijgt.
Leg, met een verwijzing naar de bron uit, welke beloning de edele voor zijn eed van trouw krijgt.
Slide 16 - Open vraag
Slide 17 - Tekstslide
Gebruik de bron op de volgende dia.
Geef, met verwijzingen naar de bron, aan hoe de machtigere positie van de koning ten opzichte van zijn edelen is uitgebeeld.
Geef, met verwijzingen naar de bron, aan hoe de machtigere positie van de koning ten opzichte van zijn edelen is uitgebeeld.
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
0
