Maatschappijleer Pluriforme samenleving

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
begripvragen
Kort de hoofdstukken bij langs.
(uitleg en vragen)


Slide 2 - Tekstslide

leg het begrip 'Pluriforme samenleving ' uit

Slide 3 - Open vraag

leg het begrip 'Sociale controle ' uit

Slide 4 - Open vraag

Geef een voorbeeld van Sociale controle

Slide 5 - Open vraag

Pluriformiteit in Nederland
Wat kenmerkt de Nederlandse cultuur?

onder cultuur verstaan we alle waarden, normen en gewoonten die mensen binnen een groep of samenleving met elkaar delen.
De Nederlandse Cultuur is de dominante cultuur.
Taal, tradities,  normen en waarden.
(Nederlandse taal, sinterklaasfeest, koningsdag, gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen etc.

Slide 6 - Tekstslide

Pluriformiteit in Nederland
subcultuur: We spreken van een subcultuur wanneer binnen een groep sommige waarden en andere cultuurkenmerken afwijken van de dominante cultuur.

hipsters, voetbalsupporters, studenten, Jehova's gereformeerden etc. al deze groepen maken deel uit van verschillende subculturen, maar delen ook weer gezamelijke normen en waarden van de dominante cultuur.

Ze zijn dus ook onderdeel van de dominante cultuur.

Slide 7 - Tekstslide

Een belangrijk kenmerk van Nederland als pluriforme samenleving is:
I. het recht om je eigen godsdienst of levensovertuiging te kiezen.
II. het recht om een subcultuur te vormen.
A
I is juist, II is onjuist
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 8 - Quizvraag

Het kenmerkende van een subcultuur is dat een subcultuur:
A
afwijkt van de dominante cultuur.
B
botst met de dominante cultuur.
C
altijd maar kort bestaat.
D
weinig tolerantie kent.

Slide 9 - Quizvraag

2 Cultuur en identiteit
Waardoor wordt onze indentiteit bepaald?
1 Nature en Nurture.  (aangeboren en aangeleerde eigenschappen)

2 Cultuuroverdracht: Dit noemen we Socialisatie

Het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert.

(beleefdheidsvormen, de taal leren van het land waarin je woont, gewoonten etc)  --> check blz 123 ''opgesloten in een kippenhok''

Slide 10 - Tekstslide

Waar vindt cultuuroverdracht / socialisatie plaats?
Socialiserende instituties

je gezin
je school
vriendenkring
je geloof
sportclubs / hobbies
Overheid en media

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vindt cultuuroverdracht / socialisatie plaats?
imitatie ( vooral bij kinderen)
informatie: kennisoverdracht
sociale controle

tot slot: socialisatie leidt tot internalisatie.
''Normen, waarden en gewoonten worden je eigen. je gedraagt je automatisch zoals de omgeving van je verwacht.

Slide 12 - Tekstslide

Socialisatie zorgt onder andere voor:

I. de ontwikkeling van iemands persoonlijke identiteit.
II. het doorgeven van waarden, normen en andere cultuurkenmerken.

A
I is juist, II is onjuist.
B
I is onjuist, II is juist.
C
I en II zijn beide juist.
D
I en II zijn beide onjuist.

Slide 13 - Quizvraag

Nederland is veranderd
Welke belangrijke cultuurveranderingen heeft onze samenleving de afgelopen eeuw doorgemaakt?

voor WO II: sterke gezagsverhoudingen
(werknemers hadden ontzag voor hun baas, kinderen respecteerden gezag van hun ouders)
Grote verschillen tussen sociaal economische klassen, tussen rijk en arm

Weinig sociale mobiliteit = het was moeilijk om te klimmen op de maatschappelijke ladder
''Wie voor een dubbeltje geboren was werd nooit een kwartje''

Slide 14 - Tekstslide

Nederland is veranderd
Nederland was terk godsdienstig en verzuild

Verzuiling: mensen organiseerden zich rond hun geloof of overtuiging

Katholieken: katholieke radio, tv, sportclubs, scholen, vakbonden, kranten

Mannen en vrouwen leefden naar traditionele rolpatronen.

Door de toenemende welvaart nam de verzuiling geleidelijk af

Slide 15 - Tekstslide

De sociale mobiliteit nam toe door uitbreiding van de leerplicht en:
A
de verzuiling.
B
de wederopbouw.
C
de toegenomen welvaart.
D
de komst van jongerenculturen.

Slide 16 - Quizvraag

Ontzuiling en ontkerkelijking
Vanaf jaren 60
Katholieken konden zich niet langer vinden in de strenge regels van de paus in Rome.
(tegen anticonceptiepil, tegen condoom gebruik)

Televisie speelde een belangrijke rol in de ontzuiling

Men kwam er achter dat de 'ander' helemaal niet zo anders of slecht waren.

Slide 17 - Tekstslide

ontstaan jongerenculturen, emancipatiebewegingen, globalisering
meer geld voor jongeren: ontstaan van jongeren culturen.
Jongeren konden zelf beslissen wat ze met hun geld deden.

vanaf jaren 60: breidde de emancipatiebeweging zich uit.
Meer meisjes gingen studeren en werken. (economisch onafhankelijk)

Globalisering: de ontwikkeling waardoor mensen wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden raken.
Globalisering heeft voor sterke cultuurveranderingen
(eetgewoonten, kledingstijlen, sociale omgangsvormen)
fastfood, Halloween, communiceren (sociale media)

Slide 18 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met de term ‘globalisering’?
A
Mensen kijken alleen nog maar naar de grote lijnen.
B
Mensen hebben wereldwijd steeds meer bindingen. Zowel economische, politieke, affectieve als cognitieve.
C
Mensen hebben wereldwijd steeds meer economische en politieke bindingen.
D
Mensen hebben wereldwijd steeds meer affectieve en cognitieve bindingen.

Slide 19 - Quizvraag

4 Migratie naar Nederland
Motieven voor migratie

1 economische motieven (werk)

2 sociale motieven (familie in het buitenland, geliefde in een ander land)

3 politieke motieven (vluchten voor oorlog, vervolging)


Slide 20 - Tekstslide

Arbeidsmigratie
Gastarbeiders
arbeidsmigranten binnen de EU
Kennisimigranten buiten de EU
Illegalen van buiten EU

Vluchtelingen
Volgmigratie: gezinshereniging en gezinsvorming

Slide 21 - Tekstslide

5 Samenleven betekent integreren
Er bestaad ruwweg 3 manieren hoe de autochtone en allochtone bevolking met elkaar omgaan

1 Assimilatie: mensen uit een andere cultuur passen zich volledig aan de dominante cultuur.
2 Segregatie: groepen leven gescheiden van elkaar (gebeurt ook in Nederland)
3 Integratie: wederzijdse aanpassing tussen  cultuurgroepen

Slide 22 - Tekstslide

Ali Yildirim werkt bij een Turkse bakker en is lid van de Turkse voetbalclub Türkiyemspor. In zijn vrije tijd zit hij vooral met landgenoten in een Turks koffiehuis. Dit is een voorbeeld van:
A
assimilatie
B
integratie
C
wederzijdse aanpassing
D
segregatie

Slide 23 - Quizvraag

6 Integratie gaat niet vanzelf
drie fasen in het integratieproces
1 vermijding  (bang voor het onbekende) (gevoel van verlies, cultuur)

2 conflict ( sociaaleconomisch, cultureel-religieuze en politieke oorzaken)
3 aanvaarding (respect en tolerant zijn)


Slide 24 - Tekstslide

‘’Een vrouw die in Marokko is geboren, trouwt met een Nederlandse man.’’
Bij welke fase in het integratiemodel past dit gegeven het beste?

A
Vermijding
B
Conflict.
C
Segregatie
D
Aanvaarding

Slide 25 - Quizvraag

7 Met wie ben je verbonden?
Affectieve bindingen
Economische bindingen
Cognitieve bindingen
Politieke bindingen

Wederkerigheid: als je zelf niet neerbuigend behandeld wilt worden, moet je dit ook niet bij anderen doen. (dit verbind ons)

Sociale Cohesie: Mate waarin burgers in de maatschappij verbondenheid ervaren en zich medeverantwoordelijk voelen voor het algemeen welzijn.

Slide 26 - Tekstslide

Bindingen veranderen
De samenleving is altijd in beweging.

blijkt uit sterke invloed van Globalisering en Europeanisering

Mogelijk om te wonen, studeren, werken binnen de EU.
Hierdoor veranderden bindingen die je hebt met je eigen land of een nieuw land.

Slide 27 - Tekstslide

Noem een voorbeeld van Europeanisering

Slide 28 - Open vraag