TL4 ne-11 & 12 & 46- een overtuigende en overhalende tekst schrijven

Welkom TL4
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom TL4

Slide 1 - Tekstslide

LESPROGRAMMA SV 11
1. Terugblik, nakijken opdracht 1-6, blz 26
2. SV11, blz 26 Schrijven overtuigende tekst als ingezonden stuk 
3. Keuzeopdracht maken SV 12 opdr B, blz 29 of SV 48 blz 100.
4. Kiezen onderwerp voor betogende tekst toetsweek
5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

SV 11, opdracht 1-4, blz 26
1. De schrijfster is het er niet mee eens dat de brug zo vaak openstaat tussen kwart over acht en half negen, waardoor zij te laat op school komt.
2. De schrijfster wil dat de brug tussen kwart over acht en half negen altijd open moet zijn voor fietsers en automobilisten.
3. Een goed argument bevat alleen informatie die waar is, gaat alleen over de mening en voegt informatie toe om de mening te onderbouwen.
4. Ze wil dat de brug tussen kwart over acht en half negen altijd open moet zijn voor fietsers en automobilisten, omdat het dan spitsuur is voor het verkeer en omdat boten minder op tijd hoeven te zijn dan fietsers en automobilisten. Bovendien zijn de schepen milieuvervuilend. Ze wil dat er meer naar de fietsers in haar gemeente wordt geluisterd, omdat schepen en auto's te veel voorrang krijgen.

Slide 3 - Tekstslide

SV 11, opdracht 5-7, blz 26
5.Het is een goed argument dat de schrijfster nu te laat komt op school en dat het spitsuur is op de brug. Dat schepen milieuvervuilend zijn is geen goed argument. Dat de brug tussen kwart over acht en half negen niet omhoog mag, lost het probleem niet op dat schepen milieuvervuilend zijn. Dat auto's en schepen voorrang krijgen is een herhaling van het argument dat er niet goed naar fietsers wordt geluisterd. Dit is dus ook geen goed argument.
6. De opbouw van de ingezonden brief is niet goed. De inleiding is wel goed, daarin staat duidelijk de mening van de schrijfster en waarom ze vindt dat het anders moet. De kern is niet goed, de schrijfster noemt niet alleen argumenten en ze gebruikt niet voor ieder argument een alinea. Bovendien heeft de brief geen slot.
7. B. Het is een korte samenvatting en de schrijfster doet een voorstel om het probleem op te lossen. De andere antwoorden zijn nieuwe argumenten en passen dus niet in een slot!

Slide 4 - Tekstslide

Leerdoelen
Ik weet wat een overtuigende tekst
Ik kan een overtuigende tekst herkennen
Ik kan beoordelen of een overtuigende tekst goed is geschreven
Ik kan zelf een overtuigende tekst schrijven

Slide 5 - Tekstslide


De schrijver wil je ervan overtuigen dat tafeltennissen leuk is.
Wat betekent het woord overtuigen? A
A
mensen zover krijgen dat ze jouw mening overnemen
B
mensen zover krijgen dat ze jouw argument overnemen
C
mensen zover krijgen dat ze gaan tafeltennissen
D
mensen zover krijgen dat ze gaan sporten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een standpunt?
D
A
Waarom je iets vindt
B
Dingen die met elkaar te maken hebben
C
Wat vaak voorkomt
D
Hoe je over iets denkt/een mening

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een argument?
A & D
A
Met een argument leg je het 'waarom' van je mening uit.
B
Een argument is een beoordelingswoord.
C
Met een argument geef je aan of je iets mooi vindt.
D
Met een argument onderbouw je je mening.

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het standpunt?
B
A
Bijles moet voor iedereen toegankelijk zijn
B
Ik vind dat alle leerlingen recht hebben op gratis bijles
C
Arme gezinnen kunnen nu geen bijles betalen omdat het te duur is
D
Betaalde bijles vergroot kansenongelijkheid

Slide 14 - Quizvraag

Wat is geen goed argument?
A (Het standpunt wordt herhaald, dus voegt geen nieuwe info toe)
A
Bijles moet voor iedereen toegankelijk zijn
B
Betaalde bijles vergroot kansenongelijkheid
C
Arme gezinnen kunnen nu geen bijles betalen omdat het te duur is

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Conventies ingezonden overtuigende brief /artikel
> Titel
> Inleiding met mening
> Middenstuk met argumenten
> Slot met conclusie/oproep
> Ondertekening (let op opdracht!)

Slide 17 - Tekstslide

Aantekeningen
> Bij een artikel schrijf je voor een groter publiek, voorstellen is daarom minder gebruikelijk.
> Probeer zo min mogelijk gebruik te maken van het woord 'ik'.
> Signaalwoorden kunnen ervoor zorgen dat je verhaal duidelijker wordt. Ten eerste, ten tweede, tot slot etc.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
A. Maak opdracht B van SV12, blz 29 of opdracht SV 48, blz 100.  Je mag samenwerken, maar iedereen levert een eigen opdracht in a.s. vrijdag 10 januari.
B. Bedenk voor a.s. vrijdag 10 januari over welk onderwerp jij een goede overtuigende tekst kan schrijven.
C. Klaar met de opdracht? Schrijf onderaan wat je moeilijk vindt en waar je extra uitleg over wil.  Schrijf het cijfer op dat je denkt dat je krijgt voor de deze opdracht.

Slide 19 - Tekstslide

Afsluiting en vooruitblik
1. Leren blauwe katern op blz 26-- wo
2. Start met Opdracht 12B, blz 29 of 48, blz 100
3. Volgende les leerwerkcheck 11-overtuigende tekst


Slide 20 - Tekstslide

Leerwerkcheck en extra oefenen SV 11 en 12

Slide 21 - Tekstslide

Wat staat er in de inleiding van een overtuigende tekst?
C
A
de argumenten
B
conclusie
C
het standpunt van de schrijver

Slide 22 - Quizvraag

In de kern van een overtuigende tekst zet de schrijver argumenten.
A
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Wat staat er in het slot van een overtuigende tekst?
B
A
de argumenten
B
de conclusie
C
de mening van de schrijver

Slide 24 - Quizvraag

Welke tekstvorm past bij het tekstdoel:
'overtuigen'? A
A
Ingezonden brief
B
Lesboek aardrijkskunde
C
Songtekst
D
Recept

Slide 25 - Quizvraag

Een artikel sluit je af met een handtekening.
B
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Je sluit een artikel af met 'Met vriendelijke groet'.
B
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

In een artikel begin je altijd met een aanhef.
B
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

Kun je de kern van een artikel in meerdere alinea's opdelen?
A (per agument een alinea)
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag

In een artikel moet je jezelf altijd voorstellen.
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

TL4 ne-11 & 46- een overtuigende en overhalende tekst schrijven

Slide 31 - Tekstslide