Economisch bekeken - H1.2 Inkomsten omrekenen - KGT

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (GT)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (GT)

Slide 1 - Tekstslide

  • H1.1 Inkomsten in soorten
  • H1.2 Inkomsten omrekenen
  • H1.3 Getallen op een rij
  • H1.4 Bijverdienen
  • H1.5 De bank betaalt
  • H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik

Slide 3 - Tekstslide

Wat zijn inkomsten met tegenprestatie?
A
verjaardagsgeld
B
een cadeau
C
vakantie op kosten van je ouders
D
een bijbaan

Slide 4 - Quizvraag

Romy krijgt elke zaterdag 2 euro zakgeld dan zijn dit
A
Inkomsten met tegenprestatie
B
Inkomsten zonder tegenprestatie

Slide 5 - Quizvraag

Je maait het gras bij de buren en krijgt daarvoor 5 euro
Dan zijn dit:
A
Inkomsten in natura
B
Inkomsten met tegenprestatie
C
Inkomsten zonder tegenprestatie

Slide 6 - Quizvraag

Als je oppast op je buurmeisje en je krijgt geen geld maar een tijdschrift.
Hoe noem je dat?

A
Inkomsten zonder tegenprestatie
B
Inkomsten in natura

Slide 7 - Quizvraag

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
6.      Inkomsten met tegenprestatie: een bijbaan 
          Inkomsten zonder tegenprestatie: vakantie op kosten ouders, een                 cadeau en verjaardagsgeld.

7.





Slide 8 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
8.      A. Inkomsten in geld = € 68,80 + € 20,- + € 45,- = € 133,80
                Inkomsten in natura = € 19,95
         B. Inkomsten zonder tegenprestatie = € 20,- + € 45,- + € 19,95 =
               €84,95
         C. Niet-vrij besteedbaar inkomen = kleedgeld en telefoon
               € 45,- + €19,95 = € 64,95

10.   A. Filemon = 7 x € 250,- = € 1.750,-
               Romy = 7 x 6 x € 10,- = € 420,-
               Filemon heeft de meeste inkomsten in geld.
         B. Filemon, want hij heeft geen reiskosten.
         C. Taal, weer, ervaring, reizen




Slide 9 - Tekstslide

ANTWOORDEN TOEPASSINGSVRAGEN H1.1
11. A. Carlos had een OV-chipkaart als inkomsten in natura.
B. Carlos verliest zijn loon en ov-chipkaart.
C. Carlos moet winst maken met zijn taxibedrijf. Dit is zijn salaris.

12. A. Nee, voor de alimentatie en bijstandsuitkering levert de moeder van Eugenia geen tegenprestatie.
B. Eugenia verdient loon bij de bakkerij.

Slide 10 - Tekstslide

1.2 Inkomsten omrekenen

Slide 11 - Tekstslide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • inkomsten over verschillende perioden omrekenen.
  • inkomsten met elkaar vergelijken.
Wat gaan we leren?

Slide 12 - Tekstslide

Is €50,- per 4 weken hetzelfde als €50,- per maand?
Ja
Nee

Slide 13 - Poll

Inkomsten en uitgaven hebben vaak een bepaalde regelmaat:
  • per week
  • per maand
  • per jaar.

Je kunt inkomsten en uitgaven alleen vergelijken als ze over dezelfde periode gaan, bijv. over een week of of over een maand.
Hoe vaak krijg ik salaris?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Een jaar heeft _____ dagen!
Een jaar heeft _____ weken!
Een jaar heeft _____ kwartalen!
Een jaar heeft _____ maanden!
Een week heeft _____ dagen!
Hoeveel dagen heeft een jaar?
Antwoorden
Een jaar heeft 365 dagen!
Een jaar heeft 52 weken!
Een jaar heeft 4 kwartalen!
Een jaar heeft 12 maanden!
Een week heeft 7 dagen!

Slide 16 - Tekstslide

Inkomsten vergelijken
ALTIJD EERST OMREKENEN NAAR ÉÉN JAAR!

Slide 17 - Tekstslide

Inkomsten vergelijken ll

Slide 18 - Tekstslide

OPDRACHTEN
timer
10:00
  • Maak de introductievragen (opdracht 1 t/m 5)
  • Na 10 minuten gaan we de vragen bespreken!





  • Klaar? Dan kun je alvast beginnen met de
     toepassingsvragen. Dan hoef je thuis minder te doen!

Slide 19 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1.    A. Eva krijgt € 5,40 per week en Roy krijgt € 22,10 per maand
       B. Roy krijgt zijn zakgeld per maand en Eva per week. Als je Eva                         haar salaris vermenigvuldigd met 4 heb je slechts 28 dagen, dus                   kan je niet zo maar zeggen dat Roy meer zakgeld krijgt.

2.    A Eva krijgt 52 keer zakgeld en Roy 12 keer.
       B. Eva krijgt: 52 weken x € 5,40 = € 280,80 per jaar.
             Roy krijgt: 12 maanden x € 22,10 = € 265,20 per jaar
       C. Eva krijgt meer zakgeld per jaar, dan Roy.


Slide 20 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3.       A. € 5,40 x 52 weken / 12 maanden = € 23,40 per maand
          B. € 4,50 per week x 52 weken / 12 maanden = € 19,50 per maand

4.       A. € 22,10 per maand x 12 maanden / 52 weken = €5,10 per week
          B. € 35,75 per maand x 12 maanden / 52 weken = € 8,25 per week

5.       A. Een kwartaal telt 3 maanden en een jaar telt 4 kwartalen.




Slide 21 - Tekstslide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5.      B.







         C.
Zo weet de familie wat ze gemiddeld per maand te besteden hebben.
Inkomen
Bedrag
Uitwerking
Loon
€ 2.400,- per maand
€ 2.400,- per maand
Kinderbijslag
€ 278,55 per kwartaal
€278,55 / 3 = € 92,85 per maand
Opbrengst garagebox
€ 540,- per halfjaar
€ 540,- / 6 = € 90,- per maand.
Totaal:
€ 2.400,- + € 92,85 + € 90,- = € 2.582,85 per maand

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken toepassingsvragen 6 t/m 11 van hoofdstuk 1.2 inkomsten omrekenen op bladzijde 14 en 15

Huiswerk

Slide 23 - Tekstslide