werden Nein, du … heute keinen Regenschirm brauchen.
Slide 9 - Open vraag
haben … ihr früher gerne Popmusik gehört?
Slide 10 - Open vraag
das Perfekt/ v.t.t.
Slide 11 - Tekstslide
sein … ihr immer schon so neugierig …?
Slide 12 - Open vraag
werden Wie spät … es gestern noch …?
Slide 13 - Open vraag
haben Was … du zum Geburtstag …?
Slide 14 - Open vraag
2) Zwakke werkwoorden
Slide 15 - Tekstslide
das Präsens/ o.t.t.
Slide 16 - Tekstslide
Das schwache Verb im Präsens
ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/het/zij
wij
jullie
zij/u
(fe)
e
st
t
en
t
en
Als je een zwak werkwoord wilt vervoegen, dan haal je -en van het hele werkwoord af. (wohnen -> wohn). Dan bepaal je welke vorm je nodig hebt (ich, du, er, etc) en kies je de bijbehorende uitgang.
Als je de uitgangen van links naar rechts leest en je zet er fe voor
dan krijg je het woord feesttenten. Hiermee kun je de uitgangen van de regelmatige
werkwoorden onthouden.
Slide 17 - Tekstslide
Werkwoorden op zelfde manier als zwakke werkwoorden met stam op -d en -t