Biologie-quiz

Algemene Bio quiz
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Algemene Bio quiz

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel procent van het lichaam bestaat uit water?
A
30%
B
50%
C
70%
D
91%

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel liter bloed bevat een gemiddeld menselijk lichaam?
A
1
B
2
C
5
D
10

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel botten zitten er in een menselijk lichaam?
A
98
B
206
C
226
D
357

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe snel klopt het hart van een gemiddeld persoon?
A
30 slagen / min
B
70 slagen / min
C
120 slagen / min
D
150 slagen / min

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke geslachtschromosomen hebben mannen?
A
XY
B
XX
C
XT
D
TT

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Nagels kun je knippen, lakken of bijten, maar hoeveel groeit een vingernagel gemiddeld per week?
A
0,1 mm
B
0,7 mm
C
1,1 mm
D
10 mm

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt veel bloedvaten. Hoever kom je als je ze allemaal achter elkaar legt?
A
100 km
B
1000 km
C
10.000 km
D
100.000 km

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet deze knappe vis?
A
lipvis
B
kogelvis
C
lobvis
D
blobvis

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk orgaan is dit?
A
Maag
B
Long
C
Darmen
D
Lever

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Succes !
opperarmbeen
teenkootje
dijbeen
sleutelbeen
schedel
heupbeen
kuitbeen

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Slangen leggen eieren.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is ecologie?
A
Het deel van biologie dat de opbouw van organismen onderzoekt.
B
Het deel van biologie dat gaat over voortplanting.
C
Het deel van de biologie dat relaties tussen organismen en hun milieu onderzoekt.
D
Het deel van biologie dat gedrag onderzoekt

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk lichaamsdeel vind je een hamer, aambeeld en een stijgbeugel?
A
Oor
B
Neus
C
Keel
D
Knie

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welk jaar vertrok Charles Darwin op zijn grote reis met de 'Beagle'?
A
1631
B
1731
C
1831
D
1931

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

eicellen zijn groter dan zaadcellen omdat:
A
Ze moeten kunnen zwemmen
B
Ze reservevoedsel bevatten
C
Er een baby in moet kunnen groeien.
D
Een eicel rond is en een zaadcel niet.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het hebben van sproeten is een recessieve eigenschap.
Jan heeft zowel informatie voor het hebben van sproeten als informatie voor het niet hebben van sproeten in zijn genotype.
Is Jan homozygoot of heterozygoot voor deze eigenschap?
A
homozygoot
B
heterozygoot

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoeveel plastic belandt er wereldwijd per minuut in de oceanen?
A
1 kliko vol
B
6 kliko's vol
C
1 vuilniswagen vol
D
6 vuilniswagens vol

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Horen vezels bij de voedingsstoffen?
A
Ja, door vezels gaan je darmen goed werken
B
Ja, vezels zuiveren je bloed
C
Ja, door vezels gaan je darmen goed werken
D
Nee, vezels worden niet opgenomen in je bloed

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een egel en een eekhoorn zijn ongeveer even groot. Een egel houdt een winterslaap; een eekhoorn niet.
Welk van beide dieren heeft in de winter de meeste energie nodig en waarom?


A
De egel, want die is koudbloedig en de eekhoorn niet
B
De egel, want die heeft veel energie nodig voor de winterslaap
C
De eekhoorn, want die is warmbloedig en de egel niet
D
De eekhoorn, want die heeft veel energie nodig om actief te zijn

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer kun je de primaire geslachtskenmerken bij de mens zien?
A
Vanaf de geboorte
B
Tijdens de puberteit
C
Als de mens volwassen geworden is

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een tam konijn brengt een aantal jongen ter wereld. Deze nakomelingen groeien gezond op bij verschillende gezinnen. Na twee jaar verschillen zij in grootte.
Waardoor kan dit verschil in grootte veroorzaakt zijn?
A
Alleen door een verschil in erfelijke eigenschappen.
B
Alleen door invloeden uit het milieu.
C
Zowel door een verschil in erfelijke eigenschappen als door invloeden uit het milieu.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk de foto.
Van wie is deze schedel?
A
planteneter (herbivoor)
B
vleeseter (carnivoor)
C
alleseter (omnivoor)

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk voertuig werd er gemaakt na het onderzoeken van deze vogel?
A
Een trein
B
Een boot
C
Een vliegtuig
D
Een busje

Slide 24 - Quizvraag

‘Wat werd er gemaakt na het onderzoeken van deze vogel?’
- Laat de leerlingen hier de quizvraag beantwoorden. In de volgende stap krijgen zij het antwoord te zien en kunnen zij erna naar een kort (Engels) filmpje krijgen waarin uitleg gegeven wordt over de innovatie.
- Als de leerlingen een ander antwoord geven, vraag dan waarom ze dit denken. Het antwoord hoeft niet fout te zijn. Zo zijn vogels bijvoorbeeld ook als inspiratiebron gebruikt toen mensen voor het eerst probeerden te vliegen. Toch is het goede antwoord hier ‘een trein’, omdat dit specifieke vogeltje (de ijsvogel) een snavel heeft die door zijn vorm heel goed en stil door het water kan bewegen (om visjes te vangen). Deze vorm hebben wetenschappers kunnen gebruiken voor de neus van een hogesnelheidstrein in Japan, om zo ervoor te zorgen dat er minder geluidsoverlast was. Zie slide 10)

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Hoe kunnen uilen hun kop zover omdraaien?
A
door de gaten tussen de nekwervels
B
door hun 7 nekwervels
C
de kop draait niet, maar het lichaam draait
D
door hun 14 nekwervels

Slide 26 - Quizvraag

Quizvraag

Vraag: Uilen kunnen hun kop wel 270 graden dus omdraaien, maar hoe doen ze dat?
Antwoord: A en D
Extra uitleg: Een uil heeft 14 nekwervels. In vergelijking heeft een mens er maar 7. De aders in hun nek raken niet in de knoop, doordat er voldoende ruimte tussen zit.
Laatste vraag....

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


welke vogel is dit?
A
halsbandparkiet Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen 6 Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Instellingen welke vogel is dit? A koolmees B zwartkopmees C pimpelmees D staartmees Quizvraag
B
gaai
C
grote bonte specht
D
groene specht

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies