H2 U5 SB 3.2 - Kunnen/Mogen

Kunnen & Mogen
H2 - All Right - Unit 5 - Study Box 3.2
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Kunnen & Mogen
H2 - All Right - Unit 5 - Study Box 3.2

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel
Ik kan in het Engels op de juiste manier aangeven dat iets mag of kan.

Slide 2 - Tekstslide

Kies het juiste hulpwerkwoord:
You ___ hand in your homework via Its Learning.
A
can
B
are allowed to
C
could
D
are able to

Slide 3 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
My dad is very angry with me and said I ___ come to your party.
A
cannot
B
am not able to
C
could not
D
am not allowed to

Slide 4 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
___ give me hand?
A
Can you
B
Are you able to
C
Are you allowed to
D
Could you

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
You ___ enter the classroom without a teacher.
A
can't
B
couldn't
C
aren't allowed to
D
aren't able to

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
Well, I believe you ___ tell your teacher what happened.
A
can
B
could
C
are able to
D
are allowed to

Slide 7 - Quizvraag

Ik snap het verschil tussen can, could, to be able to en to be allowed to.
Ja
Nog niet (helemaal)

Slide 8 - Poll

Get to work
  • Snap je alles?
    Exercises 27, 28 & 31 (U5, Lesson 3)

  • Snap je het nog niet (helemaal)?
    Volg de uitleg

Slide 9 - Tekstslide

Can (kunnen / mogen)
We gebruiken can om aan te geven dat we iets kunnen (tegenwoordige tijd)
  • I can speak English.
  • She can run very fast.
  • They cannot say the alphabet backwards.

Slide 10 - Tekstslide

Can (kunnen / mogen)
We gebruiken can om aan te geven dat we iets mogen (tegenwoordige tijd)
  • I can come to your party tomorrow.
  • You can hand in your homework via a photo.
  • You cannot use your book during this test.

Slide 11 - Tekstslide

Could (kunnen / mogen)
We gebruiken could om aan te geven dat we iets konden (verleden tijd)
  • I could speak a bit of French when I was younger.
  • She could jump over a gate with ease.
  • They couldn't do anything for him.

Slide 12 - Tekstslide

Could (kunnen / mogen)
We gebruiken could om aan te geven dat we iets mochten (verleden tijd)
  • I could come to your party, but I forgot.
  • The teacher said the students could use a dictionary.

Slide 13 - Tekstslide

Could (kunnen / mogen)
Daarnaast gebruiken we could om aan te geven dat iets zou kunnen (mogelijkheid: vorige les)
  • My keys could be here somewhere.
  • Could you help me, please?

Slide 14 - Tekstslide

to be able to (kunnen)
We gebruiken to be able to om aan te geven dat we iets kunnen (tegenwoordige en verleden tijd)
  • I am able to speak twenty languages.
  • She is able to lift 100 pounds.
  • She wasn't able to come to our party.
  • They were able to save the old man.

Slide 15 - Tekstslide

to be allowed to (mogen)
We gebruiken to be allowed to om aan te geven dat we iets mogen (tegenwoordige en verleden tijd)
  • I am allowed to come to your party.
  • She is allowed to leave class early today.
  • She wasn't allowed to tell anyone.
  • They were allowed to go home.

Slide 16 - Tekstslide

Extra goed opletten :O!
  • Bij zowel to be able to als to be allowed to zie je het werkwoord to be aan het begin staan.
  • Dit betekent dat je deze altijd in de juiste vorm moet zetten:
    am / are / is / was / were

  • Na alle hulpwerkwoorden (can, could, to be able to, to be allowed to) gebruiken we het hele werkwoord!

Slide 17 - Tekstslide

Kies het juiste hulpwerkwoord:
Our teacher said we ___ use our laptop during the test.
A
cannot
B
could not
C
weren't able to
D
weren't allowed to

Slide 18 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
The rule is: you ___ enter this room without an adult.
A
cannot
B
could not
C
are not able to
D
are not allowed to

Slide 19 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
Mary says she ___ come to school today.
A
cannot
B
could not
C
are not able to
D
will cannot

Slide 20 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
I really need to pee so ___ go to the toilet, please?
A
can I
B
could I
C
am I able
D
am I allowed to

Slide 21 - Quizvraag

Kies het juiste hulpwerkwoord:
I'd really like it if you ___ give me hand.
A
could
B
cannot
C
could not
D
are allowed

Slide 22 - Quizvraag

Samenvatting
  • can / to be able to = kunnen
  • could = konden of zou kunnen

  • can / to be allowed to = mogen
  • could = mochten

Slide 23 - Tekstslide

Ik snap het verschil tussen can, could, to be able to en to be allowed to.
Ja
Nog niet (helemaal)

Slide 24 - Poll

Get to work
  • Exercises 27, 28 & 31 (U5, Lesson 3)

Slide 25 - Tekstslide