Unit 1 present tense and prepositions of time

PRESENT TENSE
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

PRESENT TENSE

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's plan
  • Present simple (page 16)
  • Prepositions of time (page 17)
  • Checking exercizes (page 15)
  • Time left: places to go in a town (page 17)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesson goal:
- I know the present simple affirmative and negative.

- I know prepositions of time.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
  • BASIC KNOWLEDGE:  
     The moon revolves around the earth.
  • FACTS:
     My friend goes to the Pius X in Almelo. 
  • FREQUENCY:
     She doesn't go home at 3 pm. 


Slide 4 - Tekstslide

#BFF is een ezelsbruggetje voor de Present Simple

B = Basic Knowledge (basiskennis) 
F = Fact (feit)
F = Frequency (frequentie/regelmaat) 
What is the difference?
I give you
You give him
He gives her
She gives it
It gives us
We give them
They give us
I love you
You love him
He loves her
She loves it
It loves us
We love them
They love us

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The Shit(e)-rule
I love => he loves
you give => she gives
We try => it tries 
(not trys)
They take => he takes
you hit => she hits
I punch => it punches
(not punchs)
He/She/It + (e)S

Slide 6 - Tekstslide

LET OP het einde van het woord: 

een woord dat eindigt met een e => he/she/it => eindigt met een s
take => takes
use => uses

Een woord dat met een klinker + y (ay/ey/iy/oy/uy eindigt => he/she/it 
eindigt met een s
play => plays


een woord dat eindigt met sh/ss/ch/x/o => he/she/it eindigt met een es
go => goes
watch => watches
pass => passes
fix => fixes
push => pushes

een woord dat met een medeklinker + y eindigt => he/she/it eindigt met een ies
try => tries
fly => flies




Present Simple: Negative
to do + hele ww (stam)
 I don't walk
you don't walk
he doesn't walk
she doesn't  walk
it doesn't walk
we don't walk
they don't walk

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EXERCISE
1. Assignment 1a and 1b 
2. Assignment 3a and 3b 
3. Assignment 4

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GOAL
Know the three prepositions of time and able to work with them. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

on, in, at

De voorzetsels on, in en at worden gebruikt voor tijd.

at = om 

in = in

on = op


Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

At = om

At gebruik je o.a. bij kloktijden.

The film starts at 7 o'clock.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In = in

In gebruik je bij maanden, jaartallen, seizoenen en dagdelen.

They moved to the UK in 1999.

Dad walks the dog in the morning.

Leaves fall in autumn.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

On = op

On gebruik je voor dagen en data.

I play football on Saturdays.

The concert was on May the first.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Exceptions
At weekends
At Christmas
At the same time
At night

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

EXERCISE
1. assignment 6 and 7a

Time left: assignment 2a, checking assignments on page 14-15

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Homework 
  • study vocabulary 'Places to go in a town' (page 145-146)
  • study grammar reference present simple and prepositions of time (page 24)

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies